Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Hongersnood en Pestziekte, hier te Lande.De zwaare Regen, die deezen togt gestremd hadt, deedt, hier en hier omtrent, grooter schade, Hy was oorzaak, dat het Graan niet tot rypheid kwam, en op 't veld verrotte: waar op groote duurte en eene hevige Pestziekte volgde. Men vindt aangetekend, dat niet alleen de armen, in deezen bangen nood, verwaarloosd werden, en by menigten, op de straaten, versmagtten; maar dat ook Bloedvrienden, Ouders en Kinderen, ja Egtgenooten zelven elkanderen schuwden, en den noodigen onderstand weigerden. De armen sloegen 't vleesch van doode krengen raauw te lyve. En in zeker Hollandsch Dorp, werden de Kikvorschen, toen veel ongewooner voedsel dan nu by sommigen, uit de poelen gehaald, en gegeten. Doch 't is opmerkelyk, dat de Hemelsche Voorzienigheid deeze tyden van jammer, binnen weinige maanden, zo t'eenemaal deedt verdwynen, dat men zekere maat Rogge voor vyftien penningen kogt, daar men, te vooren, zo veele stuivers Hollandsche munt voor besteed hadtGa naar voetnoot(r). Sommigen schryven deeze schielyke verandering eeniglyk toe aan een volgend vrugtbaar Jaargetyde; doch veelligt is 'er ook toevoer van Graanen uit de Oostzee gekomen: alzo men vindt, dat de Oosterlingen, ten deezen tyde reeds, met hunne Schepen, in Holland kwamen, hunne waaren, te Dordrecht en elders, ter markt bragten, en, met Hollandsche waaren belaaden, te rug keerdenGa naar voetnoot(s). |
|