Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijAanmerkingen over dit Verbond.Indien onze Historieschryvers dit Verdrag geheel gezien hadden, niemant hunner zou hebben konnen vermoeden, dat de Graaf, gelyk sommigen willen, by het zelve, ‘zyn Land aan Frankryk verkogt hadt, om het voortaan alleen als 's Konings Leenman te bezitten: alhoewel met dit voorbeding, dat hy de Fransche Staatsvergaderingen niet zou behoeven by te woonen.’ Niets | |
[pagina 63]
| |
van dit alles is, in het oorspronklyk Verbond, te bespeuren. Het Leen, welk Graaf Floris ontvangt, is zyn Land niet; maar zekere somme gelds, voor welke hy den Koning zynen dienst in den Kryg toezegt, volgens het gebruik dier tyden: in welken niets gemeener was, dan zulk eene soort van Verbindtenis Leenmanschap te noemenGa naar voetnoot(i). Voorts merkt men, uit dit Verbond, dat de Graaf, zyner Verbindtenissen met Engeland gedagtig, niet heeft willen belooven, Koning Eduard aanvallender wyze te zullen beoorloogen. Ook moest hy gerekend worden, den Engelschen genoeg te benadeelen, als hy hunnen Bondgenooten vyandlyk bejegende. Tegen den Koning van Duitschland, toen Adolf van Nassau, met wien Koning Eduard zig, omtrent deezen tyd, zelfs door bemiddeling van Floris den VGa naar voetnoot(k), ook verbonden hadt, mogt de Graaf, als Leenman des Duitschen Ryks, gelyk hy, in egte Stukken van deezen tyd, genoemd wordtGa naar voetnoot(l), geheel geene vyandlykheid pleegen; waarom hy 'er zig ook niet toe verbinden wilde. Voor zynen Zoon, Jan, zorgde hy zo veel als hem de tydsomstandigheden toelieten. Het laatste punt van 't Verbond ziet, vermoedelyk, in 't byzonder, op Zeeland, welk groot gevaar liep van door Guy, Graave van Vlaanderen en Leenman van Frankryk, overvallen te worden. Voorts toont het gantsche Verbond, dat de Koophandel, hier te Lande, reeds zeer aan 't bloeyen was; | |
[pagina 64]
| |
alzo de Franschen zelven zig hier van Krygsen Mondbehoesten, en zelfs van Schepen konden komen voorzienGa naar voetnoot(2). |
|