Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
VI. Staat van den Koophandel op Engeland.Graaf Floris zou hen, vermoedelyk, terstond wel geheellyk bedwongen hebben; doch de onderhandeling met Engeland, die, omtrent deezen tyd, op het tapyt was, en eenige andere beletsels schynen de uitvoering zyns voorneemens, voor eenige jaaren, gestremd te hebben. De Koophandel, die, eeuwen agter een, tusschen Britanje of Engeland en deeze Landen, gedreeven was, werdt nog, met wederzyds voordeel, voortgezet. De Hollanders en Zeeuwen bragten, ten deezen tyde, verscheiden' Koopwaaren naar Engeland, en haalden anderen van daar te rugGa naar voetnoot(c), inzonderheid WolleGa naar voetnoot(d), die, hier te Lande, tot de Weeveryen gebruikt werdt. Ook vindt men, dat Graaf Floris, uit Engeland, alwaar, ten deezen tyde beide goud- en zilver-mynen gevonden en bearbeid werdenGa naar voetnoot(3), zilver haalen deedt, om 'er hier geld van te muntenGa naar voetnoot(e). Doch, gelyk dikwils tusschen Handelaars gebeurt, omtrent den jaare 1275, was 'er merkelyk geschil ontstaan, tusschen de Engelsche en onze Koopluiden: waarvan de oorzaak niet wordt aangetekend. Men vindt alleen, dat Koning Eduard, in 't jaar 1274, den uïtvoer van Wolle, in zyn Ryk, hadt doen verbiedenGa naar voetnoot(f). En schoon dit verbod voornaamlyk zag op Vlaanderen, toen met Eduard in Oor- | |
[pagina 22]
| |
Ga naar voetnoot(g), alwaar de Weevery zeer bloeide, en de Engelsche Wolle sterk getrokken werdt; waren 'er ook de andereGa naar margenoot* overzeesche Gewesten duidelyk onder begreepen. Veelligt is dan dit Verbod oorzaak van de oneenigheid geweest;Ga naar margenoot+ die zo ver ging, dat de Zeeuwen in 't byzonder meer dan veertien Koggen in Zee hielden, om op de Londensche Koopvaardyschepen te kruissen, welken zy merkelyke schade toebragtenGa naar voetnoot(h). Dit, in 't jaar 1275 voorgevallen, is het oudste Voorbeeld van Zeeuwsche Kaapvaart, welk my, in de Geschiedschriften, is voorgekomen. Hier door werdt, ondertusschen, alle onderlinge Koophandel t'eenemaal gestremd. Doch na dat de Vrede, tusschen Engeland en Vlaanderen, geslooten was, en de uitvoer der Wolle wederom, ten minsten met eenige bepaalinge, begon toegelaaten te worden, welk laatste nog in 't jaar 1275 gebeurdeGa naar voetnoot(i), begon men, hier te Lande, op het herstellen des Koophandels, bedagt te zyn. De gereezen' geschillen waren nog niet vereffend, toen Graaf Floris, bevroedende hoe veel den Landzaaten aan de Engelsche Scheepvaart gelegen was, den Engelschen den vryen handel in zyne Landen aanboodt, geduurende den tyd van twee jaaren, te rekenen van Paasschen des jaars 1276: mids dat den Koopluiden zyner Landen gelyke vryheid in Engeland vergund wierdtGa naar voetnoot(k). | |
[pagina 23]
| |
Deeze tyd werdt lang genoeg geoordeeld, om de hangende geschillen af te doen; waar toe de Graaf, midlerwyl, by den Koning, zyn best deedt. 't Liep egter nog aan tot in 't jaar 1280, eer den Zeeuwen de handel in Engeland wederom open gesteld werdtGa naar voetnoot(l): en op den tienden van Oogstmaand des volgenden jaars, werden de geschillen, tusschen de Engelschen ter eener, en de Hollanders en Zeeuwen ter anderer zyde, door den Koning en den Graave, aan een wederzyds gekooren tweetal van goede mannen verbleevenGa naar voetnoot(m), zonder dat ons bekend is, welke uitspraak zy 'er over gedaan hebben. |
|