Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Graaf Floris begint op eigen gezag te regeeren. Zyn Huwelyk.Na 't vertrek van Graave Otto, schikte de jonge Graaf zig, eenen geruimen tyd, naar den raad zyner Moeye, Vrouwe Aleid. Haaren Zoon, ook Floris genaamd, droeg hy 't bewind over Zeeland op. Doch beval hemGa naar margenoot+ den raad in te neemen van Heere Albrecht van Voorne, Burggraave van Zeeland, en van eenige andere Zeeuwsche Edelen, die sedert zyn doen en laaten warenGa naar voetnoot(a). Heer Albrecht hadt zo veel aanziens verkreegen, of stondt zo diep in 's Graaven gunst, dat hem en zynen Nakomelingen, door Graave Floris den V, een agtstc uit het Westelyk, en een vyfde uit het Oostelyk gedeelte van Schouwen, opgedraagen werdt, in alle de Beden, welken | |
[pagina 10]
| |
den Graaven van Holland, ter gelegenheid van hun Huwelyk, immer zouden toegestaan worden. De Giftbrief is nog voor handenGa naar voetnoot(b), en te Delft, op den vierden van Hooimaand des jaars 1269 getekend. Floris, 's Graaven Neef, trok Zeeland door, alomme, volgens de beschreeven' Keuren, regt doende. Ook verzoende hy de Zeeuwen, die, in den slag op Vernoutsee, de zyde van Graave Otto gehouden hadden, wederom met Graave FlorisGa naar voetnoot(c). Zeeland, daar men 't altoos met Vrouwe Aleid, die nu wederom aan 't bewind wasGa naar voetnoot(2), gehouden hadt, werdt dus haast in rust gebragt.Ga naar margenoot+ Doch de rust in Holland te herstellen, hadt meer werks in. Hier was, omtrent den jaare 1268, een gevaarlyke Oproer ontstaan, onder de Opgezetenen der Dorpen van Kennemerland, van welk de oorzaaken niet klaarlyk aangeweezen worden. Vermoedelyk is 't, dat zy, wegens de Voogdyschap, met de Edelen oneens geworden zyndeGa naar voetnoot(d), beslooten hebben, zig, met geweld, tegen hen, te verzetten. Men vindt aangetekend, dat zy niets minder bedoelden, dan de Edelen ten Lande uit te jaagen, derzelver Sloten te vernielen, en den klem der Regeeringe der Gemeente in handen te stellenGa naar voetnoot(e). De Kenne- | |
[pagina 11]
| |
mers staken, ten deezen tyde, uit, in magt en aanzien, onder de Hollanders. Uit de Handvesten, hun, ruim twintig jaaren na deezen tyd, door Graave Floris den V. zelven, verleend, blykt niet alleen, dat zy gewoon waren, den Graave, zo wel buiten als binnen het Graafschap van Holland, ter Heirvaart te volgen; maar ook, dat zy hem en zynen Ouderen menigen dienst gedaan haddenGa naar voetnoot(f). Doch om zig te meer gedugt te maaken by 's Lands Edelen, verbonden zy zig thans met de Westfriezen en Waterlanders, die eenen zin met hen hadden. De adelyke Sloten in Kennemerland leeden den eersten aanval. Veelen derzelven werden overmeesterd en vernield. De Edelen werden genoodzaakt de wyk naar Haarlem te neemen, alwaar zy zig versterkten. De Kennemers en hunne BondgenootenGa naar margenoot+ vielen toen in Amstelland. Gysbrecht van Amstel de II, zig te zwak bevindende, om deezen ongetemden hoop tegenstand te bieden, sloot een Verdrag met hen, en wist hen, eerlang, zulks te beleezen, dat zy hem tot hun Opperhoofd verkooren. 't Schynt dat zy, tot nog toe, zonder geregelden Bevelhebber, geoorlogd hadden: weshalven zy zig ligtelyk lieten beweegen, om een' ervaren' en moedig' Krygsoverste te kiezen, onder wiens bevel, zy zig een' voordeeligen uitslag van hunne onderneemingen beloofden. Doch Gysbrecht hadt, met het aanvaarden van dit Opperbevel, wat anders voor. Hy | |
[pagina 12]
| |
zogt den Oorlog uit zyn Land te houden, en zig van 't Volk, over welk hy geboodt, te bedienen, om zyn byzonder leed te wreeken op de Stigtschen, tegen welken de oude enGa naar margenoot+ begroeide wrok nog niet vergaan was. Ook toog hy, terstond, de Vegt langs, naar 't Slot Vreêland, welk, eenen tyd lang, vrugteloos belegerd werdt. Gysbrecht, ondertusschen bevroedende, dat het Leger zyn onderhoud alleen uit Amstelland bekomen moest, bewoog de Kennemers, het beleg, by nagt, op te breeken, en schielyk naar Utrecht te trekken, om, ware 't mogelyk, deeze Stad, by verrassing, in te neemen. Voor den dageraad, zagen de Utrechtschen, met verwondering, hunne Stad van eene geweldige menigte gewapenden omringd. De Burgers, gevraagd hebbende, wat men voorhadt, werden, door eenen Kennemer, die wel ter taale was, in deezer voegen, beantwoord: ‘Burgers van Utrecht en goede Vrienden, de vrye Kennemers begeeren, dat gy alle de Edelen, die de Gemeente bezwaaren en verdrukken, ter Stad uit jaagt, en hunne goederen den armen geeft.’ Dit, met een stout gelaat, uitgesproken, werdt greetiglyk opgevat van de Burgerye, die, reeds gestoord op de Regeeringe, de hoofden by een stak, en na een kort overleg, de Schepens en Raaden af-, en andere, uit de Overluiden der Gilden gekooren, in derzelver plaatse, stelde. Toen werden de voornaamsten ter Stad uit gejaagd: waar na men een Verdrag met Heere Gysbrecht en de Kennemers sloot. Amersfoort en Eemland volgden, sedert, het | |
[pagina 13]
| |
voorbeeld van Utrecht, en verbonden zig, insgelyks, met de Kennemers. Gysbrecht van Amstel, weinig tegenstand in 't Stigt ontmoetende, bemagtigde en vernielde de Sloten van Gysbrecht van Abkoude, Willem van Ryzenburg en Huibert van Viane, zyne byzondere Vyanden. Jan van Nassau, die thans verkooren doch onbevestigde Bisschop van Utrecht was, zynde Henrik van Vianden, in den jaare 1267, overleeden, hadt zig naar Gelder begeven, om onderstand van Graave Otto den III. te verzoeken. Doch daar verliep eenige tyd, eer men een genoegzaam getal van Knegten in de wapenen brengen kon. Gysbrecht van Amstel, hier van niet onbewust, zogt zig, geduurende den Winter, van den grootsten hoop der Kennemeren, die veel onderhouds behoefden, te ontslaan, en bewoog hen, om, tegen den Oogsttyd, naar hun Land te rug te keeren. Zy deeden 't; doch ondernamen,Ga naar margenoot+ op hunnen te rug togt, 't beleg der Stad Haarlem, die, beide door Burgers en Edelen, dapperlyk beschermd werdt. Jan Persyn, eenGa naar margenoot+ moedig Ridder, trok, op eenen nagt, heimelyk ter Stad uit, benam den Kennemeren eenige Wagens, en rende 'er mede naar Kennemerland, alwaar hy den brand stak in veele Dorpen. 't Gelukken deezer onderneeming was oorzaak, dat de Stad van 't beleg verlost werdt. De Kennemers, die voor Haarlem lagen, agter zig de vlam hunner wooningen ziende opgaan, verlieten de Stad, en trokken naar huis. Die van binnen vervolgden hen, | |
[pagina 14]
| |
een stuk wegs, en keerden, rykelyk met buit belaaden, te rug. |
|