Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI. Willem de II. wordt Graaf.Graaf Floris liet eenen Zoon na, Willem genaamd, die naauwlyks den ouderdom van zes of zeven jaaren bereikte, en egter voor Graave erkend werdtGa naar voetnoot(d). De Stigtsche KronykschryversGa naar margenoot+verhaalen, dat de Voogdyschap over Holland en den jongen Graave, aan Otto den III, Bisschop van Utrecht, die Willebrand, in den jaare 1233, was opgevolgd, werdt opgedraagen. Hy was een Broeder van Graave Floris den IV. en dus een Oom des jonge GraafsGa naar voetnoot(e). Hem was, na de dood van | |
[pagina 377]
| |
Willem den I, zynen Vader, het Graafschap van Oostfriesland, dat is Oostergo en Westergo, door zynen Broeder, afgestaanGa naar voetnoot(f): 't welk hy, den Kerkelyken Staat omhelzende, Graave Floris wederom schynt overgelaaten te hebben. Hy scheen, derhalven, van de naasten, tot de Voogdye van Holland, geregtigd te zyn. Doch Graaf Floris hadt nog eenen Broeder, Willem genaamd. En sommigen geeven deezen den titel van President van HollandGa naar voetnoot(g). Ook is 'er nog een Gunstbrief voor handenGa naar voetnoot(h), door deezen Willem, in den jaare 1236, met toestemming van het Kind Willem, ten behoeve der Rynsburgsche Abtdye, verleend, in welken hy zigGa naar margenoot*Voogd van Holland noemt. 't Kon derhalven zyn, dat de Voogdyschap beide door Willem en Otto was waargenomen: of dat Otto dezelve, al vroeg, aan zynen Broeder Willem, heeft afgestaan. Doch dit is onzeker. Ook vindt men naauwlyks eenig berigt van de Hollandsche geschiedenissen, geduurende de minderjaarigheidGa naar margenoot+van Graave Willem den II. Alleenlyk melden sommigen, dat de Graaf van Holland, in den Winter des jaars 1237, zynen Bloedverwant Dirk, Graave van Kleef, eene Vloot Schepen bygezet heeft, met welke deeze hetGa naar margenoot+Aartsstigt van Keulen ontrustte. Doch door bemiddeling des Graaven van Gelder, werdt de twist eerlang bygelegdGa naar voetnoot(i). | |
[pagina 378]
| |
De jonge Graaf van Holland werdt eerst berugt, toen hy, in den jaare 1247, tot Roomsch-Koning verkooren werdt. Onze Schryvers maaken veel ophefs van deeze Verkiezing. Doch die de omstandigheden en uitslag derzelve behoorlyk gadeslaat, zal bevinden, dat Graaf Willem 'er weinig eer van gehad heeft. Wy moeten de gelegenheid derzelve van wat hooger ophaalen. |
|