Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 367]
| |
XXIV. Ontdekking van eene zogenaamde Kettery onder de Stadingers.Omtrent deezen tyd, ontdekte men, in Aartsbisdom van Bremen, onder de Stadingers, die, op de grenzen van Friesland en Saxen, aan de Wezer, woonden, en in verscheiden' andere deelen van Duitschland, met naame aan den Rynkant, eene zoogenaamde Kettery, die veel gerugts maakte, en, onder anderen Graave Floris en de Hollanders in de wapenen hielp. Onze oude Schryvers spreeken weinig van de eigenlyke reden, om welke de Stadingers in 't vermoeden van Ketterye geraakt waren. Sommigen verhaalen, dat zeker Priester te Stade, van eene aanzienlyke Vrouwe, op Paaschdag, te gering een geschenk ontvangen hebbende, haar den Offerpenning, in plaatse van het misbrood, in den mond stak; 't welk haaren Man zo zeer vertoornde, dat 'er een oproer in de Stad uit ontstondt, in welk de Priester omkwam. En deeze daad, ongestraft blyvende, zou by den Aartsbisschop van Bremen zo euvel genomen geweest zyn, dat hy 'er de Stadingers allen om in den ban zou hebben gedaanGa naar voetnoot(o): waar na men hun ook den blaam van Ketterye aanwreef. Doch ons is, na het naspooren der egtste Gedenkschriften, waarschynlykst voorgekomen, dat zy byna geheel ten onregte van Ketterye beschuldigd zyn, en, voornaamlyk, om geschillen wegens de inkomsten en het Regtsgebied des Aartsbisschops van Bremen, in den haat geraakt warenGa naar voetnoot(p). 't Zal der moeite wel waardig zyn, dit een weinig omstandiger te toonen. | |
[pagina 368]
| |
Stade, waar naar-de Stadingers den naam hebben, was van ouds een Graafschap ofGa naar margenoot+MarkgraafschapGa naar voetnoot(q). De Graaven, die 'er 't bewind over hadden, stout op hun aanzien, hadden zig, al in vroeger tyden, vry wat gezags over de Geestelykheid aangemaatigdGa naar voetnoot(r): 't welk niet heeft konnen nalaaten, haar in eenige kleinagting by 't Volk te brengen. Rudolf, Markgraaf van Stade, in 't jaar 1124, zonder Kinderen, overleeden zyndeGa naar voetnoot(s), werdt het Graafschap, door Keizer Henrik den V. opgedraagen aan Hartwig, Aartsbisschop van Bremen, dien sommigen een BroederGa naar voetnoot(t); anderen een Broeders Zoon van Graave Rudolf noemenGa naar voetnoot(u). Henrik, Hertog van Brunswyk, die lang het oog op het Graafschap van Stade gehad hadt, hier over te onvrede, vatte de wapenen op tegen den Aartsbisschop, en viel in Friesland, waar onder Stade toen nog gerekend werdt. De Aartsbisschop zat ook niet stil; en de oneenigheid duurde veele jaarenGa naar voetnoot(v). Een zyner opvolgeren, ook Hartwig genaamd, zig van Stade meester gemaakt hebbende, werdt 'er, in den jaare 1202, door Keizer Otto den IV. met geweld wederom van beroofd, zonder dat de Kerkvoogd het Graafschap herwinnen konGa naar voetnoot(w): 't welk den Aartsbisschop Waldemar, niet lang hier na, egter gelukteGa naar voetnoot(x). De Stadingers stonden, | |
[pagina 369]
| |
omtrent den jaare 1213, wederom op tegen Gerard, Opvolger van Waldemar; doch hy versloeg en bedwong hen op nieuws. Henrik de II, Hertog van Brunswyk, midlerwyl nog al poogingen doende, om Stade te bekomen; werdt 'er eindelyk, in den jaare 1219, een Verdrag getroffen, waarby hy het Graafschap aan den Aartsbisschop afstondt; doch het terstond van hem wederom ter Leen ontvingGa naar voetnoot(y). Gerard van der Lip, Broeder van Otto den II, Bisschop van Utrecht, zynen Voorzaat Gerard zynde opgevolgd, schynt zig aan het gemaakt Verdrag niet gehouden te hebben. In 't jaar 1229, vatte hy de wapenen op tegen de Stadingers, die hem eene zwaare neêrlaag toebragtenGa naar voetnoot(z), en in 't volgend jaar, eene zyner Sterkten bemagtigden. Hertog Otto van Lunenburg, die zynen Vader Hertoge Henrik was opgevolgd, styfde de Stadingers, zo veel hy konGa naar voetnoot(a). De Aartsbisschop, ziende dat hy in magt te kort schoot, was op middelen bedagt, om den Paus, endoor deezen, verscheiden' voornaame Heeren op zyne zyde te winnen. Ga naar margenoot+ 't Was, ten deezen tyde, in verscheiden' deelen van Duitschland, en onder anderen, ook in Friesland, in gebruik geraakt, menschen van allerlei staat en rang, over Ketterye, aan te klaagen, te onderzoeken, en zelfs ter doodstraffe te vorderenGa naar voetnoot(b). Allermeest yverden hier in de Predikheeren | |
[pagina 370]
| |
of Dominikaanen en de Minderbroeders of Franciskaanen: met naame de eersten; wier orde, in den jaare 1216, door Dominikus, eenen Spaanschen Monnik, ingesteld was, om tegen de Ketteryen te prediken. Doch hy en zyne Opvolgers maakten, sedert, met Pauselyke magt, gesterkt, hun meeste werk, om menschen, die eenige nieuwigheid leerden, in 't Geloof te onderzoeken: welk bedryf, met het gene 'er aan vast was, sedert, den naam van Inquisitie of Onderzoek kreeg. Zulken, die zy schuldig hielden, werden veroordeeld, en dikwils aan den weereldlyken Regter overgeleverd: waar na zy, gemeenlyk, ten vuure gedoemd werden. Of hadt zig eene gantsche Stad of Landstreek aan waare of gewaande Ketterye schuldig gemaakt; de Paus deedt 'er Kruisvaarten tegen prediken, gelyk eertyds alleen tegen de Ongeloovigen plagt te geschieden; en geheele Volkeren werden te vuur en te zwaard verdelgd. De Dominikaaner Monnik, Koenraad van Marpurg, deedt thans, hier te Lande, veele menschen om Kettery ten vuure doemen: doch, naar 't getuigenis zelfs van Kerkelyke Schryvers, die deezen tyd beleefd hebben, sommigen te regt, anderen ten onregtGa naar voetnoot(c), en met zo veel ontydigen spoed, dat de beschuldigden naauwlyks gehoord waren, of zy werden veroordeeld en gedoodGa naar voetnoot(d). Ga naar margenoot+ De Aartsbisschop van Bremen bediende zig van deeze omstandigheden, om de Sta- | |
[pagina 371]
| |
dingers by den Paus, Gregoor den IX, van Ketterye te beschuldigen. De meeste Schryvers komen hierin overeen, dat hunne Kettery, voornaamlyk, bestondt, in het weigeren van de Tienden aan den Aartsbisschop: 't welk nogtans min vreemd gevonden kan worden, als men aanmerkt, dat zy het weereldlyk Regtsgebied der Kerke van Bremen niet hebben willen erkennen, en den Huize van Brunswyk meer genegen waren: waarom zy den Aartsbisschop ook veelligt geweigerd hebben, 't gene hem, naar het Kerkelyk Regt dier tyden, geoordeeld werdt toe te komen. Anderen schryven, dat zy, Graave Otto van Aldenberg, die een Slot, in hun Land, bewaarde, en wiens Volk eenige baldaadigheid omtrent hunne Vrouwen en Dogters gepleegd hadt, verjaagd hebbende, en daar over van den Aartsbisschop in den ban gedaan zyndeGa naar voetnoot(e), desonaangezien, de Kerkdiensten hadden bygewoond: 't welk, in dien tyd, voor eene ongehoorzaamheid, die erger was dan Afgoderye, gehouden werdtGa naar voetnoot(f), en daarom, zo 't schynt, gelegenheid gaf, dat men hun van eigenlyke Afgoderye en Duiveldienst beschuldigdeGa naar voetnoot(g). Doch uit eenen Brief van Paus GregoorGa naar voetnoot(h) blykt, dat men hem beuzelagtige en gantsch ongelooflyke dingen van de Stadingers hadt diets gemaakt: by voorbeeld, ‘dat zy iemant, die tot hen overkwam, eerst | |
[pagina 372]
| |
eene groote Padde, daar na een' bleek', mager' man deeden kussen; waar op hy yskoud werdt, en 't gantsche Katholyk Geloof vergat: dat zy, daar na, een Nagtfeest hielden, in welk, na 't uitblusschen van 't licht, allerlei ongebondenheden bedreeven werden: een wanbedryf, welk oudtyds den Manicheërs en sedert den meesten Ketteren te last gelegd werdt. Voorts zouden zy geleerd hebben, dat Lucifer, ten onregte, ‘uit den Hemel gestooten was, en dat zy, eenmaal, door en met hem, hoopten behouden te worden; met andere ongerymdheden van deezen stempel: de minste van welken genoeg was, om den Paus te beweegen, dat hy eene Kruisvaart tegen hen deedt predikenGa naar voetnoot(i). Ook schryven sommigen, dat zy, door Keizer Fredrik den II, in den RyksbanGa naar margenoot+werden gedaanGa naar voetnoot(k). Eene menigte van Predik-monniken was terstond op de been, om de Landsheeren en 't Volk, langs den Ryn, in Westfaale, in Brabant, in Vlaanderen, en in Holland, tegen de Stadingers op te hitsenGa naar voetnoot(l). Twee van deeze Predikers, in de Friesche Landstreek Fivelingo gekomen, en te Appingadam niet wel ontvangen zynde, trokken naar Groningen, en schroomden niet, aldaar, openlyk te leeren, dat die van Fivelingo, zo wel als de Stadingers, in den ban behoorden gedaan te worden: welke hardheid veelen mishaagden, en oorzaak was, dat weinigen het | |
[pagina 373]
| |
Kruis tegen de Stadingers aannamen. De Appingadammers egter, die zig reeds verdagt hadden gemaakt, moesten van de eersten zynGa naar voetnoot(m). |
|