Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
te rug gekeerd zynde, vondt het Land in vredeGa naar voetnoot(i),Ga naar margenoot+gelyk hy 't gelaaten hadt. Doch hy beregtte het, naauwlyks twee jaaren na zyne te rugkomst, stervende op den vierden van Sprokkelmaand des jaars 1222Ga naar voetnoot(k). GraafGa naar margenoot+Willem de I. heeft de Stad Dordrecht van Heirvaart en Beden vry verklaardGa naar voetnoot(l); doch de Brief, waar by zulks geschiedde, is, myns weetens, nergens voorhanden. Ga naar margenoot+ De oudste my bekende Stads Vryheden of Keuren deezer Landen zyn, ook door Graave Willem den I, en door Joanna, Graavinne van Vlaanderen, gehuwd met Graave Ferdinand, in 't jaar 1217, gegeven. Zy betreffen de Stad Middelburg, in Walcheren: welk Eiland thans, door de Vlaamsche en Hollandsche Graaven, te samen, beregt werdtGa naar voetnoot(m). Ongetwyffeld geschiedde dit, in gevolge van zeker Verdrag; hoewel wy zulks nergens gemeld vinden. By het Verdrag, in den jaare 1206, tusschen de Graaven Lodewyk en Willem, ten overstaan van Filips, Voogd van Vlaanderen, getroffen, was reeds een goed deel van Zeeland aan Willem afgestaan. 't Overige bekwam hy sedert. Doch hy schynt Zeeland Bewester-Schelde van Vlaanderen ter Leen gehouden te hebben. Men vindt, dat hy 't Verdrag, in den jaare 1168, door Filips van Vlaanderen, met Floris den III, gemaakt, waar by Zeeland Bewester-Schelde, | |
[pagina 353]
| |
als een Leen van Vlaanderen, wordt aangeinerkt, bevestigd heeftGa naar voetnoot(n). Doch wanneer zulks geschied zy, blykt niet. Veelligt omtrent het jaar 1213, toen hy in Vlaanderen was. En dan kon 't zyn, dat men, ten zelfden tyde, ware overeengekomen, om Zeeland Bewester-Schelde, of Walcheren ten minsten, te samen te regeeren. De Keuren voor Middelburg, uit welken blykt, dat zulks, in 't jaar 1217, plaats hadt, komen, gedeeltelyk, met de oude Friesche Wetten, overeen. Dit is 'er den inhoud van. ‘De Ingezetenen en derzelver goederen worden, door beide de Graaven, in bescherming genomen. Op het vegten, verminken, kwetsen, slaan en schelden; op de vredebreuk, op het wederstaan van Schepenen, die vrede gemaakt, of vonnis geveld hadden; op het veragten van den Ban, op het aanneemen van wapenen, met een kwaad oogmerk, buiten of binnen de Stad, by nagt of by dage, op het verkoopen van bedorven Wyn, en op andere misdaaden, worden geldboeten gesteld; ten behoeve des Graaven en der Stad, en somtyds ook ten behoeve der Schepenen. Misdaaden, binnen de Stad, of terwyl de Graaf tusschen Burnesse en Hedenesse isGa naar voetnoot(8), begaan, worden dubbel geboet. Doch geenen zwaarer dan vierdubbel. Allen Middelburgeren, onder welken ook de Bewooners der Haven, de Arne genaamd, begreepen zyn, wordt eenerlei Regt ge- | |
[pagina 354]
| |
gund. Elk moet voor Schepenen te regt staan. Zo iemant, geroepen zynde, niet verschynt; schoon zig in Walcheren bevindende, wordt hy, tegen den eersten Regtdag, gedagvaard, en zo hy agter blyft, of, verschynende, zig aan 't Vonnis niet onderwerpt, wordt hy gebannen en zyn goed verbeurd verklaard. Schout of Schepenen, eenen Klaager regt weigerende, mogen, voor dat zulks verbeterd zy, nergens Vierschaar over spannen. Schepenen, door den Schout, op den eed, vermaand zynde, mogen geen Vonnis weigeren. Een Burger, met een' Buitenman verschil hebbende, moet hem, voor Schepenen der Stad, daagen; en verschynt hy, hy moet eenen Burger tot Borg stellen. Van alle zaaken, die door Schout en Schepenen niet konnen afgedaan worden, valt beroep op den Graave, die daar over met Schepenen te regt zit. Drie mannen geeven getuigenis wegens een geschil ter waarde van een Pond: wegens gewigtiger zaaken, Schepenen, op den eed van drie Ooggetuigen. Niemant mag getuigen, dan die in de Stad gehuisd en gehoofd is, en schot betaalt. Alle Opdragt van Landen of Huizen moet voor Schepenen geschieden. Het bestier der goederen van Onmondigen mag, door niemant, aanvaard worden, ten zy hy Schepenen borg stelle. Zo een Buitenman tegen een' Burger gevogten heeft, moeten Schout en Schepenen hem zoeken te bevredigen. En zo hy weigert zig te onderwerpen, moeten zy de Stads Klok doen kleppen, en alle | |
[pagina 355]
| |
Burgers doen uittrekken, om hem te dwingen. Die de Klok trekt, buiten gemeene bewilliging, en die op het trekken van de Klok niet verschynt, zyn breukschuldig. Buitenluiden, in Middelburg gevogten hebbende, moeten voor Schepenen te regt staan, en worden gebannen, zo zy 't weigeren. Een Middelburger, eenen anderen weereldlyken Heer dan den Graave verkiezende, verbeurt tien pond aan den Graave, en een pond aan de Stad. En over dit geval behoudt de Graaf het oordeel aan zig. Ook doet hy Regt, over geschillen tusschen Buitenluiden en Burgers, op het Berigt van Schepenen. Geen Middelburger mag, in de Graafschappen van Vlaanderen en Holland, gepand of vastgehouden worden, dan om eigen misdaad.’ Het Opschrift deezer Keuren luidt aldus: ‘In den naame des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests, Amen. Deeze is de Wet der Burgeren van Middelburg, Keure genaamd, bezwooren door hen, wier naamen en zegels onder dezelve gevoegd zyn.’ En aan 't einde der Keuren leest men: ‘Vrouw Joanna, Graavin van Vlaanderen, Willem, Graaf van Holland en bunne Burggraaven van Zeeland hebben gezwooren, dat zy deeze Wet den Middelburgeren onschenbaar houden zullen. In 't jaar des Heeren, een duizend twee honderd en zeventien’Ga naar voetnoot(o). Wy hebben den inhoud deezer Keuren een weinig omstandiger te boek gesteld, om dat zy ons de oude gesteldheid der Regeeringe | |
[pagina 356]
| |
deezer Landen doen kennen. Men ziet 'er eenige overblyfsels in van 's Volks aloude woestheid, en te gelyk ook eenige blyken van beschaafdheid, die allengskens toenam. Ook leveren zy ons het oudste bewys uit, welk my voorgekomen is, van het beëedigen van 's Lands Voorregten, door den Graave. De oudste Keuren en Handvesten der andere Zeeuwsche Steden; zo wel als die der Hollandschen, welken eenige jaaren laater gegeven werden, komen, in 't voornaamste, met deezen, overeen: waarom het niet noodig zal zyn, dat wy 'er, in 't byzonder, van gewaagen. |
|