Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVII. Staat van 't Grieksch Keizerryk.Graaf Willem zag zig, nog by 't leeven van den Graave van Loon, reeds zo vast bevestigd, in het Graaflyk bewind over Holland en Zeeland, dat hy geene zwaarigheid maakte, om, in 't jaar 1217, op de KruisvaartGa naar margenoot+naar Egipte te gaan. De voortgang van de wapenen der Kruisvaarderen was, sedert den aanvang deezer eeuwe, merkelyk gestuit geweest, door de Grieksche Keizers, die bedugt waren, dat de magt van 't Westen, in 't Oosten overgevoerd, hun te sterk worden, en den ondergang huns Ryks naar zig sleepen | |
[pagina 341]
| |
mogt. Ook hadt de uitkomst geleerd, dat deeze vrees niet ongegrond geweest was. Boudewyn de IX, Graaf van Vlaanderen, in den jaare 1202, nevens een groot getal van Vlaamsche en andere EdelenGa naar voetnoot(a), onder welken ik Willem, Graave van Lienden, gehuwd met Christina van Brederode, genoemd vindGa naar voetnoot(b), naar 't Oosten vertrokken zynde, en Konstantinopole hebbende helpen bemagtigen, was, op den zeventienden van Bloeimaand des jaars 1204, tot Keizer gekroondGa naar voetnoot(c). Sedert heeft men, eenen tyd lang, Grieksche en Latynsche Keizers in 't Oosten gehad, die elkanderen alle mogelyke afbreuk deeden. Palestina was ook in geduurige onrust, door de verdeeldheden der Christenen. En zo lang de opvolgers van Saladyn meesters van Egipte bleeven, was 'er weinig kans, voor de Westersche Mogendheden, om Jeruzalem wederom te bemagtigen. De Pausen drongen, ondertusschen, van tyd tot tyd, op het onderneemen van nieuwe Kruistogten. Honorius de III, in de Lente des jaars 1217, tyding gekreegen hebbende, dat de Latynsche Keizer van Konstantinopole, Pieter van Courtenai, Jan Colomna, Pauselyke Gezant en verscheiden' andere voornaame Luiden, door Theodorus Comnenes, Griekschen Keizer, gevangen genomen waren, yverde zo sterk in het voortzetten van de Kruisvaart, dat Andries, Koning | |
[pagina 342]
| |
van Hongarye, veele Bisschoppen en Graaven, en eene ongelooflyke menigte volks terstondGa naar margenoot+zee koozen. Willem, Graaf van Holland, en Otto de II, Bisschop van Utrecht, begaven zig ook op den togt. De Graaf stak, met twaalf SchepenGa naar voetnoot(d), uit de Maaze, van voor Vlaardingen, in zee, op den negenentwintigsten van Bloeimaand des jaars 1217. Een groot getal van Ingezetenen deezer Landen verzelde en volgde hem. De oude Schryvers geeven hun nog den naam van FriezenGa naar voetnoot(e): en melden, dat zy meest de Zeekusten bewoonden, en, omtrent drie jaaren geleeden, door de prediking van Meester Olivier, Scholaster van Keulen, tot het aanneemen van het Kruis, bewoogen geworden warenGa naar voetnoot(f). Zy hadden zig gescheept, in een groot getal van Vaartuigen, by de Latynsche Schryvers van deezen tyd, Coggones of Koggen genaamd. Naar Engeland overgesteken, vereenigde de Hollandsche en Friesche Vloot zig met de Engelsche, onder 't bevel van George, Graave van Wight, aan wien, sedert, het opperbevel over de gantsche Vloot werdt opgedraagen. Graaf Willem zou onder hem gebieden. De Engelsche staken, met eenen gunstigen wind, eerst in zee; doch werden, eerlang, van eenen geweldigen storm beloopen, die de meeste schepen tegen de klippen aan stukken smeet. Graaf Willem volgde hen, met het overig deel der Vloote, welke, in vier da- | |
[pagina 343]
| |
gen, behouden te S. Mattheus, eene Haven, meen ik, in Neder-Bretagne, aankwam. Hier werdt den Graave van Holland het opperbevel over de Vloote opgedraagen; die, wederom zee kiezende, met een klein voordewindje, in zes dagen, de Haven van Phare in Gallicie, waar voor ik het tegenwoordig Ferol neem, bereikte. De Kruisvaarders, hier voet aan land gezet hebbende, trokken, in Bedevaart, naar S. Jakob te Kompostelle. Negen dagen nog, werden zy, te rug gekeerd zynde, door tegenwinden, in de Haven van Phare, opgehouden: waar na de Graaf van Holland, die 't op Lisbon gemunt hadt, vernomen hebbende, dat de wind, die derwaards gunstig was, de Vloot niet uit de Haven brengen kon, besloot naar de Britannische Kusten te rug te keeren. Dit geschiedde; en men ondernam, sedert, van daar, de reis naar Portugal, die, met buijig weder, in vier dagen, afgelegd werdt. De Kruisvaarders deeden hier eerst eene Haven aan, welke de Schryver, dien wy volgen, Silere noemt, en kwamen, na eenig verblyf aldaar, te LisbonGa naar voetnoot(g). De Portugeezen hadden thans veel te lyden van den Koning van Marokko, die hun het Slot van Alcazar ontweldigd hadt, en hen noodzaakte, hem, jaarlyks, honderd Christen - slaaven te leverenGa naar voetnoot(h). Zo dra hadden derhalven de Pelgrims geen' voet aan land gezet, of zy werden, van de Bisschoppen van Lisbon en van Evora, en van de Portugeesche Edelen gebe- | |
[pagina 344]
| |
den, om hen tegen dit geweld te verdedigen, en het beleg van Alcazar te onderneemen. Men was 't, onder de Pelgrims, niet eens over deezen voorslag. De meeste Friezen beweerden, dat men den togt naar 't Heilig Land, zonder verzuim, voortzetten moest, en vertrokken met meer dan tagtig KogschepenGa naar voetnoot(i): doch, door tegenwind, aan de Kusten van Spanje gedreeven, bemagtigden zy de Haven van S. Maria, en behaalden eenige andere voordeelen op de Sarasynen in SpanjeGa naar voetnoot(k). De anderen, die te Lisbon gebleeven waren, onder welken ook de Graaf van Holland wasGa naar voetnoot(l), ondernamen het beleg van Alcazar, op den dertigsten van Hooimaand. In Wynmaand daar aan volgende, werdt de Vesting eerst overmeesterd. Willem, Graaf van Holland, gaf 'er den Paus kennis van, in eenen Brief, die nog voor handen is, en in welken hy zig Konstabel der Kruisvaarderen noemt. Hy schryft 'er, onder anderen, in, dat men de Pelgrims gebeden hadt, den Winter niet slegts, maar den gantschen volgenden Zomer, in Spanje te willen blyven, om de Sarasynen, die zig daar, sedert eenige eeuwen, gevestigd hadden, te helpen bestryden: ‘waar in, Heiligste Vader, vervolgt hy, ik, als een gehoorzaame Zoon, bereid ben, uwe bevelen stiptelyk naar te komen’Ga naar voetnoot(m). Paus Honorius, ondertusschen kennis gekreegen hebbende, dat | |
[pagina 345]
| |
Safadyn, Soudaan van Babilonie, dat is, Egipte, door de aankomst van eene groote menigte Kruisvaarders, te Akre in Palestina, en door de vrees voor de Friesche Vloot, die men dagelyks te gemoet zag, reeds in verlegenheid gebragt was, drong, in zyn antwoord op deezen brief, gedagtekend den twaalfden van Louwmaand des jaars 1218, sterk opGa naar margenoot+het voortzetten van den togtGa naar voetnoot(n). Graaf Willem en de zynenGa naar voetnoot(o) staken, derhalven, op den laatsten van Lentemaand, van Lisbon in zeeGa naar voetnoot(p), en kwamen, kort na Paaschen, te Akre of Akko aan. Ook verzamelde zig hier de Vloot der andere Kruisvaarderen, die, voor hen, van Lisbon vertrokken was, egter niet zonder veel op de reize geleeden te hebben. Vyftig Kogschepen der Duitschers en Friezen ankerden 'er slegts, daar de Friezen alleen, met meer dan tagtig zulke Vaartuigen, te Lisbon gekomen waren. Jeruzalem kon niet wel in den Zomer belegerd worden, alzo de Belegeraars dan gebrek aan water hadden. Men besloot, derhalven, eerst eenen togt te Schepe naar Egipte te doen. Dit Landschap was thansGa naar margenoot+alleen van drie sterke Steden voorzien, Damiate, Babilon of Kairo en Alexandrie: en wanneer men het bemagtigd hadt, oordeelde men, zonder veel moeite, Syrie en Palestina te zullen konnen overmeesteren. Kort | |
[pagina *7]
| |
Belegering van DAMIATE.
| |
[pagina 346]
| |
na den Hemelvaartsdag dan, stak de Vloot der Kruisvaarderen in zee, met eenen gunstigen Noorden - wind, die haar, in drie dagen, aan een Eiland bragt, welk, in den mond des Nylstrooms, voor DamiateGa naar margenoot+lagGa naar voetnoot(q). Damiate was eene aanzienlyke Stad in Neder-Egipte, gelegen aan eenen arm van den Nyl, die dwars voorby de Stad stroomde. Zy was, met twee en dertig hooge en een groot getal van kleine Toorens en met dubbele muuren en graften, gesterkt. Daarenboven was 'er, tusschen de Stad en het Eiland, van welk wy spreeken, midden in den Nyl, op eene rots of klein Eilandje, een sterke Tooren gestigt, aan den voet van welken, twee zwaare yzeren Ketens vastgemaakt waren, die, met het ander einde, aan den buitenmuur der Stad gehegt zynde, den stroom, voor alle in- en uitvaarende Schepen, slooten. De Soudaan van Egipte trok veel voordeels van het verleenen van vryheid, om Speceryen, langs den Nyl, naar Europa en elders heenen, te voeren; en hy deedt den stroom openen of sluiten, naar zyn welgevallenGa naar voetnoot(r). De Friezen en andere Kruisvaarders landden gelukkiglyk, op het Eiland voor Damiate. De Tooren, die tusschen de Stad en het Eiland stondt, werdt terstond bestormd. Men plantte de Ladders, in de Kogschepen, die tegen den Tooren werden aangcvoerdGa naar voetnoot(s). Doch van binnen schoot men zo hevig met | |
[pagina 347]
| |
steenen, pylen enGa naar voetnoot(6) Grieksch vuur, dat de Ladders om ver raakten, en met volk met al, in den stroom stortten. De Edelsten onder de belegeraars begonden den moed reeds op te geeven, toen Meester Olivier van Keulen, de zelfde, die de Kruisvaart in Friesland gepredikt hadt, eenige arme doch vroome Friezen riedt, op twee Schepen, aan malkanderen vast gemaakt, een ongezien stormtuig toe te stellen, bestaande in een' houten Kasteel, welk, op eene brug staande, rondsom gedraaid kon worden. Dit gevaarte werdt, onder 't hevig schieten en vuurwerpen der belegerden, tegen den Tooren aangevoerd. Men vindt aangetekend, dat de gantsche toestel uit aalmoessen gestigt wasGa naar voetnoot(t), en twee duizend mark gekost hadt. Het gelukte den Beleggeren het stormtuig, niet zonder gevaar, zo na aan den Tooren te brengen, dat zy 'er den brand in kreegen. Toen bemagtigden zy den Tooren ligtelyk. Een Luiksch Edelman beklom hem 't eerst. Deezen volgde een jonge Fries, die, met eenen dorschvlegel gewapend, eenen vyandlyken Vendrig ter neder velde, en hem het Vendel ontweldigde. De menigte der aanvalleren, hier op toeschietende, werdt den Vyand te magtigGa naar voetnoot(u). De bezetting, die uit twee hon- | |
[pagina 348]
| |
derd en vyftig man bestondt, sneuvelde grootendeels, en moest zig, ten deele, gevangen geeven. De Tooren ging over, op den vier en twintigsten van Oogstmaand, na dat hy, drie maanden, belegerd geweest was. De Kruisvaarders hadden hem zo dra niet bemagtigd, of zy verbraken de Ketens, die den stroom slooten; waar door de Scheepvaart en de toevoer naar 't Leger open gesteld werdtGa naar voetnoot(v). Ga naar margenoot+ 't Liep egter nog eenen geruimen tyd aan, eer 't beleg der Stad ondernomen werdt. De Sarasynen hadden zo veele Schepen, in den stroom, die de Stad van 't Eiland scheidde, doen zinken, dat men den gantschen Winter doorbragt, eer men deeze en andere hinderpaalen te boven komen kon. Midlerwyl, ontstondt 'er eene besmettelyke ziekte in 't Leger, die veel volks weg sleepte. Ook bragt eene zwaare overstrooming den Christenen groot nadeel toe. Doch de Sarasynen leeden niet minder, van de dapperheid der Belegeraaren, die, van den minsten toeleg op hunne Schepen, strenge wraak namen. Eindelyk, sloeg een schielyke schrik, van welken de oorzaak niet gemeld wordt, in 't vyandlyk Leger, welk de Stad dekte. De Sarasynen, eenen donkeren nagt waarneemende, braken onverhoeds op, en verlieten de Stad. Een groot getal der Ingezetenen nam toen ook de vlugt. De belegeraars, en onder deezen ook de Graaf van HollandGa naar voetnoot(w), bestormden de | |
[pagina 349]
| |
Stad vervolgens zo hevig, dat zy, eindelyk, op den vyfden van Slagtmaand des jaars 1219,Ga naar margenoot+aan hun overgingGa naar voetnoot(x). Doch zy bleef, weinig langer dan twee en twintig maanden, in hunne magt. Op den agtsten van Herfstmaand des jaars 1221, werdt zy wederom door de Sarasynen overmeesterdGa naar voetnoot(y). Naderhand is zy, in 't jaar 1248, ook met hulp der Friezen, door Lodewyk den IX, Koning van Frankryk, herwonnen: doch nog in 't zelfde jaar, wederom aan de Sarasynen afgestaan, die haar geheellyk hebben doen slegtenGa naar voetnoot(z). Graaf Willem is, vermoedelyk, kort na de eerste inneeming van Damiate, naar Holland te rug gekeerd, schoon de oude Schryvers zulks niet hebben aangetekend. Men leest zynen naam, onder eenen Giftbrief van Keizer Fredrik den II, getekend te Frankfort, op den negentienden van Grasmaand des jaars 1220Ga naar voetnoot(7), by welken, de Utrechtsche Kerk bevestigd wordt in de vryheid van Tollen te Tiel, den Zeetol alleenlyk uitgenomenGa naar voetnoot(a): waar uit men schynt te mogen afneemen, dat hy, | |
[pagina 350]
| |
niet lang na 't bemagtigen van Damiate, in Egipte gebleeven is. Van de verrigtingen des Bisschops van Utrecht, op den Kruistogt, vindt men niet anders gemeld, dan dat hy het Slot van Cesarea heeft helpen herstellenGa naar voetnoot(b), en omtrent den jaare 1222, naar zyn Bisdom, te rug gekeerd isGa naar voetnoot(c). |
|