Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
te, in den aanvang der elfde eeuwe, in oorlog, met Arnoud, Graave van Valenchyn, die zyn Graafschap van den Keizer, toen Henrik den II., ter Leen hicldt. Boudewyn bemagtigde de Stad Valenchyn, die, sedert, door Keizer Henrik., als Leenheer van Graave Arnoud, belegerd werdt. Doch de Graaf van Vlaanderen, met Krygsvolk van Robert, Koning van Frankryk, gesterkt, noodzaakte den Keizer 't beleg op te breeken. Dit gebeurde, in 't jaar 1006Ga naar voetnoot(k). In 't volgend jaar, sloeg de Keizer 't beleg voor 't Slot van Gend, welk hy inkreeg. Graaf Boudewyn neigde toen tot een verdrag; welk voordeelig genoeg voor hem uitviel, alzo de Keizer hem aan zig verbinden wilde, om, door zyn' moed en vermogen, de Neder-Lotharingers, die zeer tot opstand neigden, in toom te houden. Hy liet hem dan Valenchyn, mids hy 't van 't Ryk ter Leen hieldt: en droeg hem zelfs, niet lang daar na, WalcherenGa naar voetnoot(l), en zo sommigen schryven, nog andere Zeeuwsche Eilanden opGa naar voetnoot(m). Vlaanderen zou zig zelfs, oudtyds, tot aan het Zeeuwsch Eiland Schouwen toe, hebben uitgestrektGa naar voetnoot(n); zo dat gantsch Zeeland Bewester-Schelde tot Vlaanderen zou behoord hebben. Ga naar margenoot+ De Hollandsche Graaven beweerden ouder regt op de Zeeuwsche Eilanden Bewester-Schelde te hebben; doch op wat grond, is bezwaarlyk aan te wyzen. De Vlaamsche Kro- | |
[pagina 156]
| |
nykschryvers willen, dat zy zig beriepen, op de Gifte van Keizer Lodewyk van 't Woud Wasda, waar voor men dan Walcheren neemt, in den jaare 868; gedaanGa naar voetnoot(o). Anders zou men mogen gissen, dat zy hun regt vestigden, op laater' Giftbrieven, by welken hun Graafschap, Zuidwaards tot aan Fortrapa wordt bepaald; welk Fortrapa, met de meeste schynbaarheid, in Zuidbeveland gezogt wordtGa naar voetnoot(p). Doch wat hier ook van zy, Zeeland Bewester-Schelde is lang een twistappel geweest, tusschen de Graaven van Holland en van Vlaanderen. De tweedragt, hieruitGa naar margenoot+ontstaan, was, agt ik, oorzaak van den inval in Friesland, in 't jaar een duizend vyf en veertig, door Boudewyn den V., Graave van Vlaanderen, ondernomen: van welken ons de Kronykschryvers niets anders melden, dan dat hy zyne vyanden verslaagen heest, en zonder schade geleeden te hebben, zegepraalend t' huiswaards gekeerd isGa naar voetnoot(q). |
|