Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX. Oorsprong der geschillen tusschen de Utrechtschen en Hollanders.Wy hebben bovenGa naar voetnoot(v) gezien, dat het Graafschap van Gerolf en van Dirk den I., zynen Zoon, oostwaards, omtrent Bodegrave, aan 't Stigt van Utrecht grensde. Ook moeten wy ons herinneren, dat de Utrechtsche Kerk, na Gerolfs dood, terstond het zesde deel, van zyne Visschery in den Rynstroom hadt weeten te bekomenGa naar voetnoot(w): 't welk veelligt den eersten grond gelegd heeft van den onderlingen afkeer, tusschen de Hollanders en de Stigtschen. Hier zien wy, dat het Graafschap van Teisterbant, 't welk den Hollandschen Graaven, als naasten Erfgenaamen van Graaf Walger en zyne Zoonen, natuurlykst scheen toe te komen, allengskens der Utrechtsche Kerke gegeven werdt. 't Is ligtelyk te vermoeden, dat Graaf Dirk de III. dit ongaarne gezien, en nu en dan eenig geweld gebruikt hebben zal, om het voorouderlyk Erfgoed te behouden, of weder te bekomen. Hier uit zyn, buiten twyfel, geschillen gereezen, op de grenzen, die 't Stigt van 't Graafschap scheidden: en met naame, omtrent den mond der Maaze, tot aan welken stroom, zig het Graafschap Teisterbant uitgestrekt hadt. De Utrechtsche Bisschop maatigde zig hier het regt aan, om in het Bosch Merwede te jaagen: en, daarenboven in de stroomen de Waal of Maaze, daaromtrent, te visschenGa naar voetnoot(x). De Bisschoppen van Trier | |
[pagina 140]
| |
en van Luik bedienden zig van dezelfde voorregten. Veelligt beriep zig de eerstgemelde op zekere Gifte van Egbert, Broeder van Graaf Arnoud, die Aartsbisschop van Trier geweest was. Meer andere Geestelyken waren 'er, die zig dezelfde vryheid, met regt of onregt, aanmaatigdenGa naar voetnoot(y). Dirk deGa naar margenoot+III., zig hier door zwaarlyk beledigd houdende, was op middelen bedagt, om zyn vaderlyk erfgoed te verdedigen. Des werpt hy,Ga naar margenoot+omtrent den jaare 1015, op zynen eigen grondGa naar voetnoot(z), en zo sommigen willen, ter plaatse alwaar wel eer de sterkte Durfos gestaan hadtGa naar voetnoot(a), eene Vesting op, by welke schielyk een goed getal van Huizen gebouwd werdt, die eerlang tot eene maatige Stad aangroeiden, aan welke hy den naam van Dordrecht gafGa naar voetnoot(b). En dit was het beginsel van eene der oudste Hollandsche Steden, die thans nog den eersten rang, onder de Steden van Holland, in de Staatsvergaderingen, heeft. Graaf Dirk plaatste een gedeelte zyner onderzaaten, in de nieuw aangelegde Stad. Zy draagen den naam van Friezen nog, by oude SchryversGa naar voetnoot(c). De Vesting Dordrecht, die de Graaf wel bezet hieldt, verzekerde hem de Jagt en de Visschery, die hem, door de Kerkelyken, betwist werdt; doch hy bediende 'er zig nog van tot een ander einde. Hy deedt 'er tollen heffen van alle waaren, | |
[pagina 141]
| |
die den stroom op en afgevoerd werdenGa naar voetnoot(d): 't welk, zo ver men weet, zonder eenig Keizerlyk verlof geschiedende, een der eerste bewyzen was, dat onze Graaven zig langs hoe onafhanglyker poogden te maaken. Ga naar margenoot+ Doch gelyk zig Graaf Dirk, door het handhaaven van zyne Jagt en Visschery, den Utrechtschen Bisschop en andere Geestelyken tot vyanden gemaakt hadt; zo waren de Koopluiden ook, om het heffen der Dordrechtsche tollen, ongemeen op hem gebeeten. Van de Tielenaars, in 't byzonder, wordt aangetekend, dat zy, die uit den aart gereed tot klaagen waren, den Keizer geduuriglyk aanliepen, om hem te beweegen, dat hy zyn gezag wilde gebruiken, om hen van deeze lastige tollen te ontslaan: verklaarende zy, ‘dat zy anders zelven niet naar Engeland zouden konnen oversteeken, noch de Engelschen beweegen, om herwaards te komen handelen, en door den tyd, buiten staat geraaken, om den Keizer de gewoone schattingen op te brengenGa naar voetnoot(e)’. Deeze klagten en het aanzien der Bisschoppen inzonderheid woogen zo zwaar ten Hove,Ga naar margenoot+dat de Keizer, in de Lente des jaars duizend en agttien, te Nieuwmegen gekomen, om het Paaschfeest te vierenGa naar voetnoot(f), aan Godefrid, Hertog van Lotharingen, onder wien Graaf Dirk geagt werdt te moeten | |
[pagina 142]
| |
staan, en aan Adelbold, Bisschop van Utrecht, bevel gaf, om Dordrecht te slegten, en de Friezen van daar te verdryvenGa naar voetnoot(g). Den Bisschoppen van Kenlen en Luik werdt ook gelast, hunne Krygsmagt, ten zelfden einde, samen te voegenGa naar voetnoot(h). Gaarne werden deeze bevelen gehoord; en terwyl Hertog Godefrid en de twee laatstgemelde Bisschoppen eene genoegzaame Krygsmagt by een verzamelden, was Bisschop Adelbold, die van eenen oorlogszugtigen aart was, op middelen bedagt, om den Hollandschen Graave, op de grenzen, afbreuk te doen. Ga naar margenoot+ Hy hadt, geduurende zyne Bisschoppelyke Regeeringe, over de grenzen van het Stigt, naar den kant van Bodegrave, eerst, zekeren Wirich, daar na, eenen Godezo, tot Markgraaf, aangesteld. Thans bekleedde deeze waardigheid Dirk, Zoon van BavoGa naar voetnoot(i), gemeenlyk, in onze Kronyken, Dirk Bavo genaamd. Deez' ondernam, terstond, op Adelbolds last, de Landen des Hollandschen Graafs, door geduurige invallen, te onrusten. Doch 't leedt met lang, of Dirk de III. hadt zulk eene aanzienlyke magt by een gebragt, dat het hem weinig werks kostte, om Dirk Bavo, uit deszelfs Graafschap, te verdryven, en zig van het zelve, ten nadeele der Utrechtsche Kerke, volkomen meester te maakenGa naar voetnoot(k). Bisschop Adelbold rukte wel terstond | |
[pagina 143]
| |
eenige benden te hoop, met welken hy denGa naar margenoot+Hollandschen Graave, op den tienden van Hooimaand des jaars 1018, slag leverde; doch hy kreeg de nederlaag, in welke een goed getal van Stigtsche Ridderen en Knaapen omkwam. Graaf Dirk de III. hegtte, sedert, het Land beoosten den Ryn by Bodegrave en Bodegrave zelve aan zyn Graafschap. |
|