Vaderlandsche historie. Deel 2
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIII. Giftbrief van Otto den III. ten behoeve van Graave Dirk den II.Keizer Otto de Groote was van zynen Zoon Otto den II. opgevolgd, die, in 't jaar negenhonderd drie en tagtig, overleeden zynde, door den zynen, insgelyks Otto genaamd, opgevolgd werdt. Van deezen Otto den 111. bekwam, naar 't verhaal onzer beste Kronyken, Graaf Dirk de II., in den jaare negenhonderd vyf en tagtig, het vol bezit van eenigeGa naar margenoot+Landen, welken hy te vooren slegts van 't Ryk ter leen gehouden hadt. Egbert, een van Dirks Zoonen, die in Britanje geboren wasGa naar voetnoot(l), werwaards zig Graaf Dirk en zyne Gemaalin, of ten minsten de laatste, om redenen ons onbekend, schynt begeven te heb- | |
[pagina 126]
| |
ben, was, reeds voor eenige jaaren, tot Aartsbisschop van Trier verheeven, en stondt thans zo diep in 's Keizers gunst, of in die der Keizerinne, Theofana, Moeder en Voogdes van den jongen Vorst, dat hy zynen Vader deeze Gift hielp verwerven. De Giftbrief is nog voorhanden. Koning Otto schenkt, by den zelven, ‘zynen getrouwen Graave Dirk, alles wat deeze te vooren van 't Ryk ter leen of in vrugtgebruik bezeten hadt, tusschen de twee stroomen Liora en Hisla; in het Dorp of Vlek Sunnemere; tusschen twee andere stroomen, Medemelacha en Chinnelosara, Gemarchi genaamd; in het Land van Texla, uitgenomen de Schatting, Huslade geheeten, en in de Graaffchappen Masalant, Kinhem en Texla: om al het zelve, voortaan, niet meer ter leen, maar in eigendom te bezitten, met magt om het weg te schenken, te verruilen, en daarmede allenthalven naar welgevallen te handelen’. De Brief is gedagtekend te Nieuwmegen den drie en twintigsten van Oogstmaand des jaars negen honderd vyf en tagtigGa naar voetnoot(m). Het gezag en gebied des Graaven van Holland werdt, gelyk men ziet, door deeze Gifte, merkelyk vergroot. Hy verkreeg den eigendom over verscheiden' Landen, welken hy te vooren alleenlyk ter leen plagt te bezitten. Doch de gelegenheid deezer Landen is thans moeilyk aan te wyzen. Indien men, met som- | |
[pagina 127]
| |
migen, Lioka, in plaats van Liora, leezen mogt, en daar door de Lek verstaan, zou men konnen agten, dat'er van eenig Land, tusschen de Lek en den Yssel, gesproken werdt. Doch onze oudste Rymkronykschryvers hebben zekerlyk geen Lioka gelezen. Een derzelvenGa naar voetnoot(n) maakt van Liora, Langeroire, ziende, waarschynlyk, op het watertje de Aar, in Rynland, waar naar de Dorpen Langer-Aar, Korter-Aar en Aarlanderveen den naam hebben. Hisla betekent zeer waarschynlyk den Yssel, by Gouda en Oudewater. Sunnemere wordt, van de meesten, in het Zeeuws Eiland Schouwen gezogt, alwaar nog een Dorp gevonden wordt, Sonnemaar genaamd. De Stroom Medemelacha schynt de Leek by Medenblik te zyn: welke Stad haaren naam van deezen Stroom schynt ontleend te hebben. Doch Chinnelosara, waar voor een oud Schryver Geneloos aer leestGa naar voetnoot(o), is nergens te vinden, en veelligt, al voor lang, in de Zuiderzee verdweenen. Dezelfde Schryver maakt van Gemarchi, Marken: en 't is bekend, dat men thans een Eilandje van dien naam vindt, in de Zuiderzee: ook een Dorp aan de Stermeer. Kinhem, Masalant en Texla schynen, voor Kennemerland, Maasland en Texel, te moeten genomen worden. Zo veel blykt ten minsten uit den Giftbrief, dien wy overweegen, dat Graaf Dirk, by den zelven, uitgebreider gebied krygt over een gedeelte van het tegenwoordig Holland, van Westfriesland, en | |
[pagina 128]
| |
en waarschynlyk, ook van Zeeland. |
|