Mijn eerste stap
(2020)–Karel de Waele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Allerzielendag.Der zonnen Heer verhoort mijn bede: De doffe doodsklok bromt: wat klaagt en klinkt ze treurig!
Wat is dit aaklig doodsch! Wat is dit droef en naar!
Wat mag, o sterveling, dien rouwgen toon bedieden?
Treedt, toe: ziedaar een drom van oude en jonge lieden,
Zich treurig scharen rond een zwarte rouwdoodbaar!
De kaarsen branden weemoedvol: het nare waslicht
Verspreidt een bleeken glans in 't zwarte kerkgebouw.
Een ieder knielt en bidt; de priester zingt de psalmen
En doet het tempelkoor van treurgezang weêrgalmen:
Heel 't kristendom vertreurt vol droefheid en vol rouw.
Het menschdom treurt, en elk treedt in het diep verleden;
Elk waant in 't wassenlicht een duurbre schim te zien, –
Een duurbren vader ons sinds langen tijd ontvlogen;
Een teedre moeder lang het aarderijk onttogen, –
Die smeeken dat wij hun verzachting zouden biên.
Een zoon: o ja des vaders roem, zijn heul, zijn vreugde,
Zijn troost, zijn toeverlaat, 't beeld zijner lieve vrouw,
Op wien hij heel zijn hoop, een schoone toekomst vestte,
En die hij, laas! na lang en pijnlijk wee, op 't leste
Door 't graf verzwolgen zag, trots wee en bittren rouw.
| |
[pagina 78]
| |
Een dochter: hebt gij ooit de pas ontloken roozen
Zie bloeijen, vol geneugt, in geurgen lentetijd?
Herdenkt gij dit? Hewel, die roozen waren beelden,
Die uwe dochter in heure eerste liefde streelden,
En nu zijt gij én bloem én dochter kwijt!
De bloem, o neen, zy bloeit en groeit in nieuwe lente;
Ze is slechts verdord, maar bloeit in 't voorjaar schittrend weêr,
Heur slaap, het is geen eeuwge slaap; een nieuwe leven
Komt haar de versche lente en zachten dauwdrop geven:
Maar d'akelige dood herkent geen lente meer!
O Kristne zielen al, die op des aardrijks ronde,
Door 's Heeren gunstgenot, nog dezen dag beleeft;
Vergeet de ziele niet, die, in des Vaagvuurs pijnen,
In 't ijselijkste wee, zoo treuriglijk moet kwijnen
En zoo naar hulp en uitkomst en vertroosting streeft.
Gedenkt in uw gebeên de zielen uwer ouders;
Uws broeders, zusters, al wat u hier duurbaar is,
Was het niet schrikkelijk hun klaaggeluid te hooren?
Zou niet hun droeve stem het hardste hart doorbooren
Zoo hijgende naar rust en vrede en lafenis?
| |
II.. . . . . . 't Is volbracht Ziet gij dien drom niet van zalige schimmen?
Ziet gij die schare van engeltjes daar?
Ziet gij ze wieg'len en ziet gij ze klimmen
Recht naar omhoog, naar de hemelenschaar?
| |
[pagina 79]
| |
Hoort gij ze juichen en hoort gij ze zingen?
Vreugdegezangen vervullen de lucht;
Hoort gij ze danken in juichende kringen?
Hoort gij ze ruisschen in dwarlende vlucht?
Alle die Engeltjes, alle die geesten,
Zien voor het eerste de hemelsche gloor,
Mogen verrukkend in 't hemelkoor feesten:
Tijden van lijden en strijden zijn door!
Bittere tijden en bittere stonden,
Knarsend gehuil en ondraaglijke smart,
Alles verdwenen en alles verzwonden!
Tijden des rampspoeds voor eeuwig getart!
Rein moet gij wezen als 't water der bronne,
Engeltjes nu uit de vlammen verlost;
Schooner en glansrijker als eene zonne,
Kaatst nu uw aanschijn in hemelschen most.
Geestig en vluchtig in 't draaijende weemlen,
Heft ge een gezang voor den Oppertroon aan;
Fladdert en wiegelt ge in 't ruime der heemlen:
Smart is verdwenen met weenen en traan!
| |
III.De Heer verstoot geen ware bede – Hoe moet die ziel niet dankbaar zijn,
Die, door der menschen beden,
Verlost is uit haar smart en pijn?
Hoe moet die ziel niet dankbaar zijn,
Nu fladdrend in het Eden?
| |
[pagina 80]
| |
Gelukkig, hij, die door gebed
Uit 's vaagvuurs wreede pijnen,
Een zieltjen heeft verlost, gered,
Van smart en pijnen heeft ntzet:
De Hemel is de zijnen!
O ja, zoo is 't bestemd bij God,
Hij hoort de beê der menschen
Die smeeken dat der zielen lot,
Een uitkomst vinde bij hun God:
De Hemel hoort hun wenschen!
Zoo wil, op Allerzielendag,
Het Vagevuur gedenken,
En tref op aarde u menig slag,
Gedenk dan Allerzielendag,
Geen wanhoop zal u krenken.
Een Engel blijft u steeds op zij',
Blijft trouwig op u waken,
Opdat, bij 't jongste scheiden, gij,
Met uwen Engel aan de zij',
De Hemelpoort moogt naken!
E I N D E. |