nen jullie naar hartelust ravotten. Kom maar mee!’
Rob hoort de voetstappen van moeder en het gesnuif van Slok in de gang. Een paar treden van de trap kraken. Hij hoort de keukendeur beneden slaan. Dan is alles stil.
De schemering in Robs kamer wordt dieper. Alle dingen krijgen een grijze kleur.
In zijn bed ligt Rob na te denken over zijn verjaardag.
Wat een fijne dag hebben vader en moeder er voor hem en zijn vriendjes van gemaakt. En wat heerlijk, dat ze vrouwtje Groen zo goed hebben kunnen helpen. Dat moeten ze nu nog een paar maal doen. Tot Gerrit beter is en hij weer de wagen en het vrouwtje naar de stad kan trekken.
Rob rekt zich uit. Hij is moe. 't Is ook een hele dag voor hem geweest.
‘Ik zal vanavond eerder slapen dan gister,’ denkt hij.
Het wordt nog donkerder in zijn kamertje. Flauw kan hij in de hoek, waar zijn speelgoed staat, de hijskraan, die hij gekregen heeft, nog zien.
‘Daarmee ga ik morgen, als ik uit school kom, fijn spelen. Maar eerst ga ik met het A.B.C. en Karel op straat ballen met mijn nieuwe bal. O ja, en dan wil ik ook de kleurpotloden gebruiken. Dat mooie boek van oom Henk ga ik Zondag lezen. Jongens, wat heb ik veel gekregen.’
Nog eenmaal kijkt hij naar zijn speelgoedhoekje. Hij kan niets meer zien. Het is nu helemaal duister. De maan schijnt nog niet. Die komt over een uurtje pas op.
Dan rolt Rob zich lekker in de deken. Hij kruipt