De portretten van Marnix van St. Aldegonde. Een ikonografische verkenning
(1988)–J.A. de Waard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Ten geleideTelkens wanneer ik een mooie verzameling oude prenten zie - kopergravures, staalgravures, houtsneden, litho's - word ik me er pijnlijk van bewust, hoeveel mooie, misschien ook kostbare en wellicht zeldzame oude boeken gesloopt zijn voor het bijeenbrengen van zo'n verzameling. En het zijn beslist niet alleen topografische werken en atlassen, die door verzamelaars en handelaren ontleed zijn en die, prent voor prent in verzamelingen of achter ingeraamd glas zijn terechtgekomen; zo zijn ook historische voorstellingen en vooral portretten met duizenden uit boeken verdwenen en hebben een nieuwe bestemming gevonden in dozen en mappen, waarbij het van zijn illustraties beroofde boek meestal een gewis einde vond bij het afval. Is dit feit op zich al betreurenswaardig genoeg, het wordt er niet beter op, wanneer men tot de ontdekking komt, dat van veel prenten niet, of slechts met de grootste moeite na te gaan is, uit welk boek zij afkomstig zijn. Prentenkabinetten, musea, ikonografische instellingen en verzamelaars zijn zich van dit gebrek aan kennis dan ook regelmatig bewust: de prenten zijn enerzijds moeilijk te dateren, anderzijds is de afhankelijkheid van de ene kunstenaar tot de andere vaak niet meer vast te stellen; met andere woorden niet alleen het verlies aan oude en zeldzame boeken valt te betreuren, ook het vaststellen van historische en kunsthistorische feiten heeft aan de verzamelwoede zijn tol moeten betalen. Ik werd met deze stand van zaken geconfronteerd, toen ik, werkend aan een Marnix-bibliografie, ook het ikonografisch aspect in mijn studie wilde betrekken, geïntrigeerd als ik was door de afhankelijkheid, die zovele kunstenaars toonden van één prentje: een kleine portretgravure van Jacques de Gheyn uit 1599. Zeker tot en met de achttiende eeuw werd dit portretje als prototype gebruikt en hoewel men er zich in de negentiende eeuw soms wat van losmaakte, bleven ook toen de voornaamste kenmerken van De Gheyns portret gehandhaafd, zodat we eigenlijk kunnen stellen, dat het beeld, dat we ons voor ogen halen, wanneer we aan Marnix denken, steeds | |
[pagina 6]
| |
min of meer dezelfde verschijning oproept. Frederik Muller constateerde dit reeds, toen hij in zijn Catalogus de Marnix-portretten met de prent van De Gheyn begon en er onmiddellijk op liet volgen: ‘Alle volgende portretten gelijken op dit’.Ga naar voetnoot1 Ik neem niet aan, dat deze constatering er de oorzaak van is, dat tot op heden geen afzonderlijke ikonografische studie aan het uiterlijk van Marnix gewijd werd. Bij nadere beschouwing blijken er namelijk in menig opzicht interessante kanttekeningen te plaatsen te zijn bij vier eeuwen Marnix-portretten. Ik heb daarom, naast het via bibliografisch onderzoek gevondene, een aantal prenten en schilderijen opgezocht, die niet tot het ontsluitingsmateriaal van de bibliografie behoren, maar wel tot een enigszins representatieve ikonografie. Deze kleine studie geeft weliswaar geen volledige en uitputtende Marnix-ikonografie, maar zij biedt wel gelegenheid de meeste van de hier genoemde portretten enigermate te dateren: een enkele los uitgegeven prent en de meeste schilderijen waren dat reeds en voor zover prenten als illustratief materiaal gebruikt werden, werden - voor zover mogelijk - de boeken genoemd, waarin ze verschenen. Ik ben me er echter pijnlijk van bewust geworden, dat het zoeken van het juiste boek bij een prent als het zoeken van een speld in de hooiberg is. In de meeste gevallen, vooral in die, waarin het portret de zoveelste variatie op De Gheyn was, heb ik dergelijke afbeeldingen weggelaten. De nadere bestudering bleek anderzijds toch nog mogelijkheden te bieden sommige opvattingen ten aanzien van identificatie of datering te corrigeren of aan te vullen. De vele medewerkers van musea, bibliotheken en andere instellingen die mij op enigerlei wijze behulpzaam zijn geweest, dank ik hartelijk voor hun medewerking. Mijn bijzondere dank geldt vooral Drs. R.E.O. Ekkart, adjunct-directeur van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag, die het manuscript in verschillende stadia bestudeerd heeft en waardevolle adviezen gaf; zijn inleiding tot deze studie getuigt niet alleen van zijn eminente kennis van deze materie, maar ook van zijn warme belangstelling voor het onderwerp. Veel ben ik verschuldigd aan Dr. P.J. Verkruijsse van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam, die mij vooral bij mijn bibliografisch onderzoek gestimuleerd heeft en van wiens grote kennis van het boek en bovenal van zijn enthousiasme ik nog veel hoop te profiteren. Nooit tevergeefs klopte ik aan bij mevr. I. Vervliet-Regemortels van de voor Marnix-onderzoekers zo rijke Stadsbibliotheek van Antwerpen, waarvoor ik haar mijn speciale dank betuig. Met veel genoegen denk ik terug | |
[pagina 7]
| |
aan de interessante discussies, die ik gehad heb met drs. A. Meij van het Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam over het Marnix-portret van De Gheijn. Drs. H.G.J. Buijcks, archivaris van het Streekarchivariaat Maasland hielp mij op verschillende wijzen bij het tot stand komen van deze studie, waarvoor ik hem zeer erkentelijk ben. Mijn Ierse vriend Patrick Tracey was zo vriendelijk het Engels van mijn Summary van grammaticale onjuistheden te zuiveren en mijn zoon Frans hielp mij het manuscript in een voor de uitgever acceptabele vorm te gieten. Mijn bijzondere dank geldt vooral ook Jean Hubert van Tongeren, die op onvermoeibare wijze mijn aandacht wist te vestigen op kunsthistorische zaken. Dank zij de financiële steun van het Prins Bernhard Fonds was het mogelijk deze uitgave te verrijken met afbeeldingen van alle besproken Marnix-portretten: ik kan er het Fonds niet genoeg voor bedanken.
Nijmegen, januari 1988 |
|