Van de aanvaller geen spoor. Gedichten 1973-1983
(1983)–Hans van de Waarsenburg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
[pagina 101]
| |
Getijde (2)
Gedachte, gelegd op het wassen
van water, het wissen
van water
Het drogen van zon
Het waaien van wind
Wreed tij van jeugd
Slijt de haren
slijpt de woorden om en om
Gedachte gelegd, op het
wassende water, het
wissende water:
Getijde,
dat duurt en duurt.
| |
[pagina 102]
| |
Zeesteen
Met de reizen meegegaan
in dunne huid, je vlies van stem
in krakend achterhoofd
Trein na trein bewoog de jaren
ieder spoor loopt dood.
| |
[pagina 103]
| |
2
Het land gezien dat
binnen grenzen lag.
Oud land, leeggeplunderd.
Huilend land vol gaten,
windriet, stil
De overkant vermoedend:
een vluchtplaats, een recht
een vindplaats:
gladgeschuurde steen.
| |
[pagina 104]
| |
3
Steen dat rivieren heeft getooid
de bedding heeft beslapen
nooit brood heeft geboden
nooit krom heeft gebogen:
Zeesteen,
Beeld dat voortdurend draait, kantelt
of het zich weerspiegelt:
Het hoofd voor de eerste keer geboren,
de vouwen, de vroegste huidbeschadigingen:
Zeesteen.
| |
[pagina 105]
| |
Katafalk
Altijd leunt de bode van water
op de reling van de stem
Zoekt houvast in de oren
van een verschoven eeuw
Lachwekkend het gedroogde wier
op een hoofd van zeeschuim
Dat iedere vondst naar de vloedlijn
draagt, lachwekkend
Deze katafalk van primitieve weemoed
Deze open wonde, waar tij na tij schuurt:
Wie je bergt in wind, slijt je in tijd.
| |
[pagina 106]
| |
Touw
Het touw dat rafelt
de scheepshuid die roest
het hulpeloze breeuwen
van de hoop:
De ogen hebben zonnebrand
vlekken op de iris
Dit oor heeft gaten
in de wind:
Alles ten dode opgeschreven.
| |
[pagina 107]
| |
Duinhuis
Het duinhuis treurt de zomer door,
de hand achter een landengte
een vooronder van leegte:
De laatste zeeslag die telt,
(die telt)
En het licht ingezouten
de tijd ingebed:
Wie zee bewaart
altijd land ziet.
| |
[pagina 108]
| |
De zee, de reizen
De zee, de reizen die in je slagschaduw
dag na dag verplaatst worden
De woorden, de beelden altijd
het oog van de naald
je dunner wordende huid
De stemmen ook, die je niet meeneemt
in het krakende achterhoofd
de kamers die nooit op de dia staan
En de avondluchten, onrustig, kamerbreed:
Altijd de woorden
de schrijvende hand die beweegt.
| |
[pagina 109]
| |
Laatste verandering
Het duin rekt zijn rug en soms
kan hij nog spreken
kan hij nog zien
De verandering van een
minuscule staartvin
de slag van de golven
Dan hoort hij de slagregens
tegen het tijdloze dakraam
en bleek schilferig gezang
Zijn hand wordt niet lichter
in het verzwijgen van
wat voorbij schuift
De uren brengen hem verder
dan ooit weg van waarnaar
verlangd werd
Hij is zittende in tijd
geworden schatplichtig
aan het grauwe water
Alleen zijn ogen nog, zijn mond
wanneer de zee licht
en het blijft duren.
|
|