1. nauwe kleeding der germanen. De laatste resten van deze dracht meende Cluverius tsrug ts vinden in de ouderwetsche kleeding, die in zijn dagen nog door de Zwitsersche en Duitsche landsknechten werd gedragen. (bl. 187)
2. krijgslieden bewapend met knots en een gepunte stok (sudis) en uitgerust met lange schilden, resp. uit boombast en gevlochten twijgen. (bl. 190)
3. krijgslieden, op afschrikwekkende wijze getooid met dierenkoppen en bewapend met knots en framea. (bl. 192)
4. germaansche edellieden op oorlogspad. Deze edellieden onderscheiden zich van de lagere krijgers door hun zwaarden en door de wapenteekens op hun schilden. (bl. 192)
Etsen door Nicolaas van Geilenkercken voor Cluverius, ‘De Germania antiqua’. (bl. 199)
Afb. 65