Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] XXXI. Verdwaald Ik liep op een eenzamen, langen, Eentonigen weg door 't moeras, Mijn hart was onrustig en bange, Ofschoon er geen reden voor was; Want een gids, mij bekend en gemeenzaam, Ging mij rustig stilzwijgend ter zij, Maar ik voelde mij angstig en eenzaam Op de stille, moerassige hei. Zij kwam, die mij huiverig maakte, De stille, de naadrende nacht, Maar ik wist het niet, dat ze genaakte, Ze kwam zoo onhoorbaar en zacht, Ze kwam zoo verraderlijk zacht! Ik wist het niet, dat ze genaakte, De stille, gevaarvolle nacht, En ik dacht, dat een gids mij bewaakte, En dat hij mij huiswaarts bracht. [pagina 58] [p. 58] Naargeestige, spichtige boomen, In een langzaam verdwijnende rei, Verstoorden voortdurend mijn droomen En fluisterden zacht over mij. Ze spraken zoo vreemd over mij! En één voor één zag ik ze komen, En ging ze dan luistrend voorbij.... Wat zeggen die sombere boomen, Wat wenken, wat fluisteren zij? De hemel werd dreigend en duister, De vochtige heide werd grauw, De zon met haar dofrooden luister Verlichtte de boomstammen flauw, Er klonk in de blaadjes gefluister, Alsof men mij waarschuwen wou, En bang, onheilspellende ruischte er Met ritselend, dreigend gefluister Een stem, die mij waarschuwen wou. Ik verstond niet het ruischen der blaren, Noch zag, dat de zon niet meer scheen, Angstig droomende liep ik te staren Naar de nevelen vreemd om mij heen, Ik kende ze niet de gevaren Van het loerend moeras om mij heen [pagina 59] [p. 59] Ik kende ze niet de gevaren, Die naast mij, die om mij waren, Tot op eenmaal het voetpad verdween, Toen riep ik: ‘Waar leidt gij mij heen? Mijn gids! O waar leidt gij mij heen? Ik ben hier omringd van gevaren!’ En... ik stond daar alléén, alléén! Vorige Volgende