Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] XXV. Windgeruisch. Ruisch, ruisch, windeken ruisch Door de donkere dennenkruinen, Door het hooge helm der duinen, Waar ik neerlig en geniet. Zing, windeken, zing mij een lied, Zing van de zee, waar de scheepjes varen, Of het drijvende meeuwen waren, Rustend na hun snelle vlucht. Zing van de lucht, de blauwe lucht, Waar de witte wolken drijven.... O, dat ik immer, immer kon blijven Droomen bij zee- en windgesuis! Ruisch, ruisch, windeken ruisch! Vorige Volgende