Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] XVIII. ......'s liedje. Liefelijk ruischt door de toppen der boomen De voorjaarswind. Zou die wind van mijn lieveling komen, Die mij bemint? Neen, dan zou ik zijn stem verstaan. Zou die wind naar mijn lieveling gaan? Zeg hem, o winden, dat ik hem groet, Zeg dat hij weldra weerkomen moet. Rusteloos stroomen de ruischende beken Naar beneê. Zouden ze mij van mijn lieveling spreken Over de zee? Neen, dan zou ik de woorden verstaan Zouden ze nu naar mijn lieveling gaan? Zoeken ze hem op den oceaan? Als ge, o stroomen, mijn liefste ontmoet, Breng hem mijn groet; Zeg, dat mijn hart zoo verlangen doet! Zeg, dat hij wederkomen moet. [pagina 36] [p. 36] Zwijgend drijven de wolken en snellen Mij voorbij. Hebben die wolken mij niets te vertellen? Geen tijding voor mij? Zoek hem, o wolken en stroomen en wind, Tot ge hem dood of levend vindt. Maar.... als zijn hart mij niet langer bemint.... Breng hem dan enkel mijn afscheidsgroet, Zeg hem: het ga u op aarde goed; Zeg, dat hij nimmer weerkomen moet. Vorige Volgende