Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 91] [p. 91] Ik buig het hoofd en spreek... Ik buig het hoofd en spreek: ‘Hoe kan dit zijn, Dat, wat ik eens als spel begonnen ben, Tot ernst geworden, mij gevangen houdt?... Ik ben als iemand, die lichtvaardig bad Tot God, en God verhoorde zijn gebed.... Ik ben als iemand, die een wonder deed, En, half nog ongeloovig, met een glimlach Zijn daad bepeinst en zeer onrustig wordt, En bevend vraagt: ‘Mijn God hoe kan dit zijn? Hoe, waar in mij geen kracht is tot genezen, Hoe dan, hoe deed ik deze daad? Ik ben Als iemand, die bedriegelijk het werk Van anderen als eigen arbeid gaf, En thans, de dwaasheid ziende van zijn daad, [pagina 92] [p. 92] Zijn eigen onmacht en wat eischen men Hem rechtens stellen kan - verlegen zit, En zeer onrustig wordt en in zijn angst Belijdt hij schuld voor God. Zoo hoor dan Heer: ‘Hetgeen ik gaf, het was geen eigen werk, Alleen de naam daaronder was de mijne Alléén de naam. Gij, die mijn onmacht kent, Weet, dat ik waarheid spreek, en zoudt Gij nu Om mij te straffen voor mijn overmoed, Mij houden aan het werk, dat ik verloochen? God, glimlach niet... ik ben in ernst... ik zit Deerlijk verlegen, ik die eigen naam Aan arbeid boven mijne krachten gaf... Zie, daar zijn menschen, God, die verzen maken En boeken schrijven kunnen, dat zijn dichters... Wees dan rechtvaardig, Heer, en ga tot hen. Vorige