Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Terugblik. Al dien tijd, dat ik met teeder zachten spot Neergeblikt heb op haar droefheid met den glimlach van een God, Die maar luttel leeds kan voelen om der menschen pijn, Ziende 't blijde einde komen, als eens alles wèl zal zijn, Dacht ik, - want ik wist haar leven in mijn hand als klei - Hoe ze eens leed voor vreugde zou vergeten op één woord van mij, En ik droomde van dien laten vrede, droefheids zoet gewin, Die haar de aarde blij zou maken en haar God daarin. - Maar het woord, dat ik zou spreken, eer ik 't vond, Werd het weggenomen van mijn lippen en de glimlach van mijn mond, En zoo sta ik, stom en ledig, nu ze ledig van mij gaat, Maar ik doe, alsof ik dit aldus beschikt had... in mijn wijzen raad. Vorige Volgende