Zwijgende liefde (onder ps. Julius)
(1860)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Nazang | |
[pagina 102]
| |
[pagina 103]
| |
Ja, de tijd is slecht gekozen
voor het weeke mingekweel:
maneschijn en lenteroozen, -
daarvan heeft men maar te veel.
Sterker toonen zouden passen
in het algemeen geschok,
toonen, die het oor verrassen,
als 't geklep der storremklok;
strofen vol van warme woede,
vol van hertstogt voor het Regt,
treffend, als een geeselroede,
d'onmoed van den laffen Knecht,
d'overmoed der taaie Meesteren,
beide vreemd aan Rede en Pligt;
zangen, die het brein begeesteren,
flitsend als een bliksemschicht!
| |
[pagina 104]
| |
1De dwinglandij is weêr geklommen
op haren troon van bloed en list,
en heeft de fransche legerdrommen
weêr tot verwoesting aangehitst.
De keizerlijke gier, zich doopend
een' adelaar, plaant weêr omhoog,
en loert op buit, en vestigt sloopend
op 's nabuurs goed het oog.
Er dwalen weêr verwerde stemmen, -
een samensmeltend weegebrom, -
die 't wachtend herte onrustig klemmen,
gelijk der doodklok naar gebom.
Een mengling van trompetgeschetter
en doffe trommelroffeling,
kanongebulder, zwaerdgekletter,
vervult, den hemelkring.
Was 't dan helaas! voor zulk een ende
dat staatsorkaan op staatsorkaan
| |
[pagina 105]
| |
deze eewe drenkte met ellende,
dat zóoveel wee wierd doorgestaan?
Euroop hoort weêr den vuurberg rommelen
in zijnen schoot, en beeft bevreesd,
gelijk in 't woud de boomen schommelen
voor 't naderend tempeest.
| |
2Bij ons verwacht het Volk half slapend
den donder, die het treft eerlang:
de Priester - - gaat, den Penning rapend,
dien domheid geeft voor pauzendwang;
en aan het hooge roer der zaken
de Liberaal... - O, 't is verdiend
dat we een bijzondre melding maken
van dezen Vlamingsvriend!Ga naar voetnoot(*)
Omdat wij Vlaanderens ontzielen
nog niet bekijken, koel en stom,
| |
[pagina 106]
| |
en nog niet blind-aanbiddend knielen
voor 't liberale godendom;
omdat wij 't erf der vadren eeren,
en 't oud gebied der moedertaal
met onvermoeid geduld verweeren
voor bastaard en voor Waal:
daar wijst hij ons op zijn kokarde
van 't treurig jaar ‘toen men was zot,’
klopt op zijn borst, de koude-harde,
al roepend: ‘Ik ben patriot!
Ik slechts heb Rede en oefen Vrijheid!
Ik ben het Regt, en 't Licht der eew!
FlamendiantsGa naar voetnoot(*), uit mijn nabijheid!
Geen regt voor uw geschreew!’
Ha, vloeide daarom 't bloed der vaderen
zoo vaak, opdat een vuige mond
eenmaal des volkes levensaderen
uitzuigen zoude tot den grond?
Was 't daarom dat onze Artevelden,
groot met den geest, sterk met de hand,
den roem verbleeken deên der helden
van 't oude Griekenland?
| |
[pagina 107]
| |
3Hoe lange zal dit God gedoogen,
riep Maerlant eens in twijfel uit,
dat door der kwaden alvermogen
het edelst poogen werdt gestuit?
Of is deze aerde, zoo vol rampen,
een perk, waar, als een vechtershoop,
het menschdom ondereen moet kampen
door aller eewen loop?
En is de Almagtige in den Hoogen
een Caesar, vreemd aan onze klagt,
die, roerloos, zonder mededoogen,
dat gladiatorspel betracht;
bij 't woedend op - elkander - horten,
zijne oogen laaft in 't stroomend bloed, -
en niet wil zien hoe moeders storten
een' bittren tranenvloed?
| |
[pagina 108]
| |
4De stoute wenschen, de eedle droomen,
te lang een stille, onmagt'ge beê, -
zij moeten uit den geest nu komen
als degens uit de scheê;
als vlammen door geen' paus te dompen;
als wapens waar de dwingeland
zijn staal zal op verstompen,
de slange haren tand.
De slapers wakker nu gezongen,
en hun den regten weg getoond!
Den valschaard 't masker afgedwongen,
en 't dom geweld onttroond!
Een juichlied voor die wieg der vromen,
't vereend Itaalje, vrij van band! -
En moge ook eenmaal komen
het uur van Nederland!
|
|