Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Veteraansweemoed Neen, ze is nog niet voorbij, mijn jeugd! Maar 'k voel mij daaglijks droever, moeder.... Aan d' avonddisch der gekke vreugd ontbreekt alreeds zoo meen'ge broeder! Wat werden zij? - Verstrooid, verspreid, maar in ons harten onvervangen, schoon de open plaats ook in de rangen niet lang de jonger makkers heeft verbeid. De een, die hier luid den vrijheidszang uit 't vol gemoed liet overstroomen, verkocht reeds aan het laag belang zijne overtuiging en zijn droomen. Een ander, die in 't kloek verstand de grootste ontwerpen moedig smeedde, zag door der onmacht arm alreede den zwaren domper op zijn toorts geplant. En andren stierven God! zoo jong! Wij droegen 't lijk op onze schouders, en zagen, hoe 't in de aarde zonk, [pagina 103] [p. 103] waar nog geen plaats was voor hunne ouders! En toch, wellicht verdient hij dank, de dood, die ze aan 't gevaar ontvoerde,.... wellicht dat ook op hen reeds loerde de tergende onmacht, of het laf belang. O God! 't is nu slechts dat ik voel hoe vurig wij elkaâr beminden. 'k Aanzag ze als makkers in 't gewoel; zij waren meer: zij waren vrinden. En 'k mis hun woord, hunn' blik, de hand die in de hand eens trouwen gloeide; dat alles, ach! dat me aan hen boeide met sterken, ongevoelden vriendschapsband. Wij waren elken dag bijeen, en zalig vloten dan de stonden; daar rolde luim en errenst heen, het hart sprak uit de gulle monden. En, als de wolken warmen rook, die uit ons lange pijpen kwamen, zoo smolten ook ons zielen samen, ook alle warm, en opwaartsstrevende ook! Ik voelde 't toen niet! 'k Dankte 't lot slechts om het lied, en om de dranken! Maar dát was, ja! het echt genot dat ons doortintelde met spranken. Dát was de troost in 't loom verdriet; [pagina 104] [p. 104] dát was de geestdrift in de vreugde! Ach! al wat toen zoozeer verheugde, smaakt wrang, nu ik het zonder hen geniet. Vorige Volgende