Het laatste huis van de wereld
(1941)–Beb Vuyk– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
Twaalfde hoofdstukNA twee maanden is Pohon Boeloe, Odeh's ketel afgestookt. Nu ze over zullen gaan naar Pohon Kwini, breken ze de heele ketelinstallatie af, halen de atap weg van dak en wanden en dragen het een uur ver de vlakte door naar de nieuwe stookplaats. Dan vragen ze vijf dagen verlof om hun familie in het achterland op te zoeken. Er is voor het laatst afgerekend, met de gordel vol contanten trekken ze af. Na een maand sturen we Heintje naar het achterland om ze op te zoeken; het duurt een week voor hij ze allen bij elkaar heeft. Ze hebben geen cent meer over en vragen petroleum, koffie, suiker en rijst in voorschot. Het duurt nog eens drie weken voor de ketel stookt, zeven weken verloren met lummelen en niets doen. Uit Europa hebben we een proefbestelling van een drum olie, die geheel aan de eischen van de Nederlandsche Pharmacopee moet voldoen. Pohon Kwini is een van onze beste ketels, met een groot rendement en olie van een hoog soortelijk gewicht. | |
[pagina 106]
| |
We hebben op deze ketel gerekend; nu er te laat gestookt wordt, kunnen we niet op tijd leveren. We probeeren olie op te koopen. Met de areometer gaat Heintje de verschillende handelaren langs, maar zij zijn niet gewend hun olie te selecteeren - op de markt te Makassar wordt niet op kwaliteit gelet - en we vinden niet de hooge olie die we noodig hebben. Een maand te laat gaat de drum weg. Ook de bruiloftsgangers zijn met hun ketel klaargekomen, Ladjenihi vraagt een andere en Heintje wijst hem Prahoe Honi aan, maar met ontevreden gezichten drommen ze bij elkaar. Prahoe Honi is een strandketel en het vlakteblad geeft slechts drie flesschen per ketel. Ze willen de bergketel Toebahoni, die meer dan vijf flesschen oplevert. Ze beroepen zich op Odeh's menschen, die nu op Pohon Kwini zitten, waar de opbrengst zelfs zes flesschen per stookkeer bedraagt. De Sinjo legt hen uit, dat ze pas van een ketel komen die vijf flesschen opleverde en dat het rechtvaardig is, dat ze nu een ketel van drie flesschen krijgen, daar Odeh's menschen eerst een ketel gestookt hadden met nauwelijks drie flesschen rendement. Om beurten moet er een lage en een hooge ketel gestookt worden. Ze blijven echter weigeren en tegen de avond trekken ze weg en krijgen bij | |
[pagina 107]
| |
Hong Liong per man een rijksdaalder voorschot en een nieuwe sarong en trekken tevreden een dag ver de heuvels in, waar Liong een ketel heeft waar hij nooit komt kijken. Het geld hebben ze al verdobbeld en de nieuwe sarong zit hun slordig om de heupen. Ze dragen gedurende al de heete uren van de dag een zak rijst mee, die ze voor twintig gulden op crediet kregen, wat drie maal te duur is.
Het begint naar de PoeasaGa naar voetnoot1 te loopen. Bij Halik op de ketel stookt het uitschot van de geheele kampong, dieven en brandstichters, Saleh Kau met het eene oog, Mohammed Kabau en de heele familie Oemar Ternate. Voor de slametans en de nieuwe kleeren op de feestdag aan het eind van de vasten hebben zij crediet noodig, daarom willen ze wel een paar maanden bij den Sinjo Tandjong werken, die het loon contant betaalt en hen nooit dwingt rijst te koopen als ze volop broodvruchten en kasbi van zichzelf hebben. Halik zelf ligt al weken met rheumatische koortsen, hij past op zijn zesde kind, terwijl zijn vrouw helpt plukken en Hamba de ketel stookt. De feesten aan het eind van de Poeasa duren op Java drie dagen, op Boeroe stoppen de ketels bijna | |
[pagina 108]
| |
drie weken. Kort na het begin van de vasten is Lamani's ploeg klaargekomen. Ze zijn veel ziek geweest, hebben veel pillen moeten slikken en hebben slechts weinig verdiend. Ze zoeken een anderen handelaar, die hun een flink voorschot geeft en een stel nieuwe kleeren in ruil voor de belofte, na de Poeasa een van zijn ketels te stoken. Odeh's mannen vasten niet; vlak voor Hari Raja stoken ze het laatste blad op en met de gordel vol contanten vertrekken ze naar Ambon voor de feesten. Odeh zelf draagt zijn nieuwen vechthaan op de arm en belooft ons zeker terug te keeren als zijn geld op is. Eind November is de Poeasa begonnen en de eerste December opent de hertenjacht. Van de Hinolong hebben we al in maanden niets gehoord, een paar maal zagen we zijn mannen in de kampong om atap en kippen te verkoopen, maar nog geen enkele keer werd de kajoepoetiholie gebracht om de schuld af te lossen. We sturen den Alfoerschen tuinjongen naar de Wai Apoe om te informeeren hoe het met de beloofde olie staat en geven hem een eindje rottan mee met tien knoopen. ‘Over tien dagen zullen Sinjo en oom Heintje op Keboelain komen’.
De Hinolong heeft het dak van zijn huis gere- | |
[pagina 109]
| |
pareerd, een kip geslacht, van al zijn zonen kommen en borden geleend en een wit laken over de tafel gespreid. Weliswaar kan hij slechts tien van de vijftig flesschen kajoepoetiholie leveren, maar het zou onbeleefd zijn op dit kleine verschil te letten, nu de ontvangst zoo hartelijk is. Er zijn hertensporen langs de kalioever en in het boschje, waar de jongelui sago kloppen, komen elke nacht varkens van het restant eten. Er wordt een afspraak gemaakt voor een groote drijfjacht. Heintje kent de goede adat: alle buit is voor de gasten, maar er wordt verwacht, dat de deelnemers met geweren een schot kruit cadeau krijgen. Er zijn zes bruikbare geweren, die van den Sinjo en Heintje meegerekend, maar ook de drijvers zijn gewapend uitgekomen; hun gebroken voorladers hebben ze met touwtjes en ijzerdraad gerepareerd. Ze komen allen een schot kruit vragen. Twee dagen achter elkaar jagen ze in de heuvels en in het sagomoeras langs de rivier. De vrouwen snijden de dieren in stukken en roosteren die boven een klein vuur. De derde dag helpen Sinjo en oom Heintje zelf mee dengdengGa naar voetnoot1 maken. Ze hebben zout meegebracht en salpeter. Vijf herten en zeven varkens werden neergelegd, twee dagen | |
[pagina 110]
| |
eet de heele kampong ervan en dan wordt nog bijna een picol dengdeng in de leege blikken gepakt. Het laatste varken wordt in versche bamboes boven de vuren geroosterd; mannen, vrouwen en kinderen zwellen op van het vleesch. Deze nacht zitten de mannen rond vuurtjes, waarboven het restant vleesch in de bamboes langzaam doorgerookt wordt om het nog langer te kunnen bewaren. Oom Heintje heeft een groote ketel koffie gezet en laat de suikerbus rondgaan. Ze spreken over de jacht van deze dag en van oude jachten. Later vertelt de Hinolong uit de tijd van den eersten Hinolong, die de jachtgronden verdeelde en de bergen en rivieren namen gaf. De volgende morgen vroeg, na enkele uren slaap, vertrekken de Sinjo en Heintje en geven zij den gastheer het restant kruit cadeau. Twee zonen helpen de dengdeng naar beneden dragen en de Hinolong heeft beloofd de volgende maand naar de Tandjong te komen om olie te brengen. Hij heeft dertig knoopen in een rottanstreng gelegd.
***
Zes dagen zal mijn man wegblijven, dit is de eerste nacht alleen. De dag is als al die andere dagen geweest. De luitenant en de gezagvoerder zijn bei- | |
[pagina 111]
| |
den op tournée, er is alleen het kind waartegen ik Hollandsch spreek. Hans Christiaan is zeven maanden en maakt vogelgeluiden. Nu is het avond. Ik eet in de open achtergalerij onder de groote lamp. In dit helle licht is het tafelkleed zeer wit. Ergens in de tuin valt een vrucht en de branding slaat tegen de riffen, regelmatig als een ademhaling. De meid brengt een kleine lamp in de slaapkamer en sluit de deuren. Ik zoek een boek uit voor de nacht. Terwijl het kind drinkt ben ik niet alleen. Hij ziet mij aan, zijn oogen zijn wijs en ernstig en zonder angst. Als ik hem terugleg in zijn wieg, steekt de wind op en slaat de gordijnen naar binnen. Een helle, metalen maan staat in de nacht geschroefd, schaduwen van takken en bladeren groeien naar binnen tegen de klamboe van het groote bed. Er is een gemeenschap in gedichten, een verbonden-zijn in eenzaamheid, die boven de woorden uitstijgt en troost als muziek.
Ik lees hardop Rilke:
In diesem Dorfe steht das letzte Haus
so einsam wie das letzte Haus der Welt.
| |
[pagina 112]
| |
Die Strasse, die das kleine Dorf nicht hält,
geht langsam weiter in die Nacht hinaus.
Das kleine Dorf ist nur ein Uebergang
zwischen zwei Weiten, ahnungsvoll und bang,
ein Weg an Häusern hin statt eines Stegs.
Und die das Dorf verlassen, wandern lang,
und viele sterben vielleicht unterwegs.
|