Het laatste huis van de wereld
(1941)–Beb Vuyk– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
Tiende hoofdstukDIE morgen heeft Halik door de opening in het deksel de ketel met blad gevuld en het met een houten knuppel stevig aangestampt. Twee emmers water zijn in het stookgat geworpen, nadat ongeveer 200 kilo blad het vat geheel hebben gevuld. Daarna wordt de kepala-ketelGa naar voetnoot1 met een reep natte bast stevig in de opening vastgezet en kan het vuur opgestookt worden. Hamba plukt met vrouw en neven blad op de heuvel aan de andere zijde van het bosch. Halik's oudste dochtertje wascht rijst onder de pantjoeran, want omdat er de laatste dagen goed geplukt is, is ook de rijstzak opengegaan. Halik heeft moeite met het vuur, dat in de natte toengkoe nauwelijks wil branden. Tegen, tienen komen de anderen terug en schudden hun zakken leeg in de bloeboer, laten de straal van de leiding over hun heete hoofden loopen en steken een strootje op. Vanmiddag niet al te vroeg; als de ergste hitte voorbij is, zullen zij gezamenlijk het bosch ingaan om hout te kappen. | |
[pagina 92]
| |
Het vuur begint iets beter door te branden, drie uur na het vullen van de ketel begint de eerste olie in de flesch te loopen, wat bijna een uur te laat is. Halik heeft nu niet veel meer te doen. Nu en dan pookt hij het vuur op, schuift de lange stammen een eind ver naar binnen en stapelt het versche hout op de rand van de toengkoe om het te laten drogen. Later, als de flesch bijna vol is, schenkt hij de olie af. Om acht uur zal het distilleeren afgeloopen zijn, dan begint het zwaarste werk: het uithalen van het gloeiend heete blad en het opnieuw vullen van de ketel voor de avondstookperiode. Tot zoolang zit hij ineengedoken op zijn baleh-baleh opzij van het vuur, rookt een strootje en eet lange stukken kasbiGa naar voetnoot1. Zijn vrouw is het bosch ingegaan om groente te zoeken, Hamba en de groote jongens slapen. Het is een zeer heete dag. Alleen de kinderen spelen in de gevulde bloeboers.
Halik slaapt, terwijl zijn vrouw op het vuur let. De anderen gaan tegen vieren het bosch in; als zij met het donker thuiskomen en het hout van hun schouders werpen, heeft hij juist weer opnieuw het vuur opgepookt en twee lange, smalle stammen naar binnen geschoven. De laatste olie | |
[pagina 93]
| |
druppelt weg. De productie is slecht: de toengkoe is nog nat en het blad misschien al te oud. Iets meer dan twee flesschen, ongeveer 1 ½ kilogram olie, hebben de 200 kilo blad opgeleverd. Het is al donker als hij de kepala-ketel voorzichtig losmaakt, de dampende pakking wegtrekt en een oogenblik terugdeinst voor de heete stoom uit het kokende blad. Het deksel van het vat blijft gesloten; door de opening in het midden, waar de kepala-ketel werd uitgehaald, wrikken zij met lange gaffelstokken het samengeperste blad los en werpen het op een hoop achter het ketelhuis. Hamba helpt zijn broer. Het is een zwaar, warm werk. Ze zijn op een kort, gescheurd broekje na, naakt en het zweet druipt van hun magere lijven. Na een uur is het vat leeg; dan gaat Hamba slapen en vult Halik opnieuw. Na het zware werk van het leegen is het vullen bijna een lichte karwei. Hij loopt met een groote mand heen en weer tusschen de bloeboer en het vat. Op de grond slapen de jongens, onrustig, geplaagd door de muskieten. Later steekt de avondwind op en ritselt luid door de boschvallei. Halik staat tegen een van de huispalen geleund, blaast een verkoold stuk hout tot gloed en steekt een strootje op. De koude wind droogt zijn natte, naakte bovenlichaam, hij huivert en gaat naar binnen. | |
[pagina 94]
| |
De kleine olielamp stoomt. Hij draait de pit lager en stampt het laatste blad in het kookvat, windt de pakking om de koperen kepala-ketel en drukt haar in de vulopening. Daarna rakelt hij het vuur op. Een van de kinderen droomt en wordt schreiend wakker. Een vrouw sust. De wind heeft de muskieten weggeblazen. De jongens hebben zich op hun zij gedraaid en ademen diep en luid. Halik trekt een sarong uit een kleerenbundel en slaat die om de schouders. Het vuur brandt nu goed door, maar de wind trekt tusschen de steile wanden van de vallei omhoog en tocht door de ketel. Dicht tegen de warme, aarden wand van de toengkoe geleund, in zijn sarong gedoken als een vogel in zijn veeren, dommelt Halik in. Na twee uur begint de olie in de flesch te loopen. Het geluid, of een instinct misschien, maakt hem wakker. Hij ziet de flesch na, plaatst de laatste bamboe van de leiding iets schuiner en vult het vuur bij. Dan dommelt hij opnieuw in, schrikt wakker, gooit hout op het vuur en schenkt de olie af. Ergens in het bosch kraken takken waar de hertenkudde naar het water dringt. De laatste uren van de nacht legt hij zich op de baleh-baleh en slaapt tot de schemering. Het hout is langzaam opgebrand. De laatste druppels olie vallen in de flesch. | |
[pagina 95]
| |
Bij het eerste licht maakt hij de kepala-ketel open. Zijn oudste neef helpt het kokende blad uitwerpen.
De derde dag werpt de ketel ruim drie flesschen per vulling, de toengkoe begint droog te raken. Die morgen blijven Hamba en de neven rondhangen op de ketel. Blauw en schel en snel als een vogel stijgt de dag recht omhoog, over twee uur zal de hitte op en neer kaatsen tusschen heuvels en hemel. Zoo vroeg mogelijk moeten de plukkers weg, zoodat ze terug kunnen zijn, voordat de kale steenen van het uitgetreden pad hen in de voeten branden. Maar de jongens willen niet de geroosterde koude kasbi eten en wachten tot de rijst kookt, en Hamba zoekt naar zijn kapmes. Het is ver over achten voor ze de heuvels in gaan en warm als in de middagtijd. Als ze na drie uur terugkomen, zijn hun zakken nauwelijks halfvol. 's Middags blijven ze liggen op de ketel, onder de schaduw van het afdak. Het is bootdag, de Sinjo en Heintje zijn voor de post naar beneden gegaan. Als Heintje twee dagen later terugkomt, stopt de ketel, omdat alle blad in de bloeboer op is en er nauwelijks werd bijgeplukt. Die nacht brandt de vlakte achter Namlea af. Hon- | |
[pagina 96]
| |
derden meters breed is het vuurfront, een roode lijn, levend en brullend als een dier. De gong roept de menschen op uit de kampong. Ze slaan met lange, groene takken de vlammen neer. De soldaten zijn opgeroepen om te helpen en maaien met hun klewangs in alang-alang en kajoepoetihstruiken. Maar de wind blaast het vuur over de weg tot aan de voet der heuvels, waar het uitgeslagen wordt. De volgende morgen is de smalle strook land tusschen Baai en Moluksche Zee van strand tot strand zwart geblakerd. Halik en zijn familie hebben wacht gehouden aan de grens van Batoeboi en meegebluscht toen het vuur voor de heuvels kwam. De brand is neergeslagen. Heintje heeft rijst uitgedeeld. Ze liggen die morgen zwart en verschroeid te slapen in de schaduw van het ketelhuis. Eerst twee dagen daarna vult Halik opnieuw, deze keer stoken zij een week achter elkaar en gaan dan naar beneden voor de afrekening.
In de namiddag verschijnen zij op de Tandjong. De jongens hurken neer op het strand onder de antjakboomen. Halik's vrouw, gezwollen van het kind, zit op de uitlegger van de opgetrokken prauw. De kleintjes zoeken mosselen in het zand. Op de stoep van de achtergalerij tellen de Sinjo | |
[pagina 97]
| |
en Heintje aan de beide mannen de afrekening voor. Het is meer dan een maand geleden, dat de palen voor het ketelhuis de grond ingingen en we na lang heen en weer praten een halve picol rijst in voorschot uitgaven. En daarna werd bij kleine beetjes tegelijk opnieuw geld en eten gehaald. In deze vijf weken hebben ze meer opgegeten dan ze in tien werkdagen konden verdienen. Er blijft een klein bedrag aan schuld over en hoewel het nauwelijks een rijksdaalder bedraagt, ergert het ons, omdat wij verzekerd hebben dat bij ons de menschen niet in schuld zouden raken. Maar Halik en Hamba bezwaart deze schuld in het geheel niet. Ze vergrooten die onmiddellijk door voorschot te vragen. Ze krijgen alleen wat rijst los en trekken de kampong in, Halik voorop, het eten in een oude kain gebonden. Ze blijven drie dagen in de kampong rondhangen, daarna stoken ze tien dagen achter elkaar. Deze keer is er een overschot, dat ze contant uitbetaald krijgen. |