Het laatste huis van de wereld
(1941)–Beb Vuyk– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 4]
| |
VOOR FERNAND | |
[pagina 5]
| |
Eerste hoofdstukTOEN mijn man nog een kleine jongen was, kocht zijn vader, een gepensionneerd officier, 50 kajoepoetih-oliestokerijen op Boeroe. Met Heintje Limba, een jongen Amboïnees, een groot jager, een geweldig drinker en een roekeloos avonturier, vertrok hij naar Boeroe. In die jaren deed de K.P.M.-boot eens in de twee maanden Kajeli aan, de oude Compagnie's vestiging, waar toen nog het bestuur zetelde en een zendeling woonde. Maar de kajoepoetih-concessie Batoeboi lag dieper de baai in, vier zware uren pagaaien met stroom en wind mee. Het was een uitgestrekt terrein, 850 hectare groot, steile heuvels begroeid met lichtgroene kajoepoetih-opslag, een steenachtig, onvruchtbaar landschap, tjot na tjotGa naar voetnoot1, landinwaarts hooger wordend en blauwer tot de bergen van Centraal-Boeroe. Een breede riviervlakte, waarin de alang-alang tot manshoogte groeide, deelde de concessie in twee helften. Een smalle reep bosch langs de oevers van de kali, wat bosch in de klei- | |
[pagina 6]
| |
ne zijvalleien, voor de rest niets dan gloeiend heete alang-alangvelden tusschen de steile, kale heuvels; van de grensketel Toebahoni in het westen 15 kilometer ver tot de stinkende vloedbosschen aan het strand, moeilijk begaanbaar door modder en krokodillen. In heuvels lagen de ‘ketels’ verspreid, primitieve destillatietoestellen, waarin de groene, geurige kajoepoetiholie werd gestookt. Om de olie te zeven en te verpakken voor de afscheep, moest een plaats gezocht worden vlak aan het strand, waar een goedangGa naar voetnoot1 en woonhuis konden worden gebouwd. Op het woeste Batoeboi, met zijn breede rand van mangrovebosschen, zijn vele muskieten en agasGa naar voetnoot2, was zoo'n plaats niet te vinden, maar een klein uur roeien schuin over de baai, lag de kampong Namlea op een vlakke strook land langs de kust. Op een kleine vooruitstekende tandjongGa naar voetnoot3 hakten zij een strook open in het strandbosch en zetten er voorloopig een ijzeren goedang neer en een primitief atap-huis. De kust boog hier naar buiten en achter deze tandjong vonden de prauwen een altijd veilige ankerplaats, ook in de tijd van het jaar, dat de wind recht in de baai stond en een geweldige branding veroorzaakte, het gevreesde aerpoetih. Het strand was breed en wit en vrij van | |
[pagina 7]
| |
mangroves; ketapangboomen, met bladeren die in de kentering rood werden, maakten de middag schaduwrijk. De grond was schraal, maar niet steenachtig en op de heetste uren bleven boomen en bloemen levend van wind. Het was de mooiste plek aan de baai van Kajeli en de gezondste; geen agas en geen muskieten, de zeewind bij dag en de ‘siboe-siboe’, de landwind, om de nacht te verkoelen. Maar op de maanlichte avonden dansten de soeanggi's aan het strand en de soeanggi's zijn de lichtekooien onder de honderd spoken van de Molukken; daarom had de plek een slechte naam onder de bevolking. Maar de oude heer De Willigen en Heintje Limba dreven met bijlen en kapmessen het bosch en de soeanggi's terug en bouwden er hun hoofdkwartier. Hier ontvingen zij de Inlandsche hoofden en Chineesche handelaren voor eindelooze besprekingen, van hier verscheepten zij de eerste groote partijen kajoepoetiholie, terwijl de K.P.M.-boot, doorgestoomd om deze lading op te halen, schuin voor de tandjong lag en haar laadprauwen stuurde naar de primitieve steiger. Hier werd hun vriendschap tot een gevoel, dat aan de verhouding van heer en knecht niet meer raakt, noch aan het verschil tusschen twee rassen, maar onwereldscher en verhevener is, de verbondenheid van twee mannen, rug aan rug | |
[pagina 8]
| |
in een eenzaam gevecht. Toen het huis en de plaats een klein beetje bewoonbaarder waren geworden, ging kapitein De Willigen naar Ambon terug, zond zijn beide oudste zoons naar Java en nam zijn vrouw en acht kleintjes mee naar Namlea. Voor de kinderen was het hier een paradijs. Het primitieve huis en het jonge erf, opengekapt in het strandbosch, leken meer op een bivak, dan op een vaste woonplaats. Achter het huis was een kleine aanplant van groenten en maïs, waar de herten werden neergeschoten wanneer zij, op weg naar zee voor hun middagbad, uitweken om van het jonge groen op de bedden te snoepen. Soms joegen de honden luid blaffend een wild varken dwars door de kweekbedden. De kampong Namlea bestond uit vijf, zes huizen en de weg er heen leidde door een moeras en was gevaarlijk door de krokodillen. Passar werd niet gehouden, zelfs de gewone dagelijksche voedingsmiddelen als rijst, pisang en klappers waren niet geregeld te krijgen. Visch werd zelf gevangen, voor vleesch werd op herten en varkens gejaagd in de heete heuvels. Het was een echt pioniersbestaan. Alles moest geprobeerd en alles aangepakt, met weinig geld, veel kinderen, veel zorgen en een geweldige moed. Vruchtboomen werden geplant, een klappertuin | |
[pagina 9]
| |
aangelegd en groenten gezaaid. De kinderen zochten drijfhout langs het strand en bouwden zich forten en huisjes in de bosschen. Zij zwommen in het ondiepe water tusschen de riffen, zochten mosselen voor het middagmaal als de jacht niets had opgeleverd en de fuiken leeg waren. Later, toen een permanent huis opgezet werd, hielpen zij mee bouwen. Zij roeiden een prauw met stukken koraal van het rif naar het strand, verzamelden schelpen om kalk van te branden en draaiden uit arenvezels het touw om de atap aan de daksparren te binden. 's Middags en in de lange indische avonden werd les gegeven. Na twee jaren werd mijn man naar Soerabaia op school gestuurd. Maar door alle jaren heen, op school en later als planter in Oost- en Midden-Java, is hij blijven terugverlangen naar het verre Boeroe, naar het zelf gebouwde huis, de zelf ontgonnen tuinen, een leven wit van eenzaamheid, maar volkomen onafhankelijk. Gedurende de oorlogsjaren gingen de zaken op Boeroe uitstekend; toen kwam er een tijd van inzinking en tegelijkertijd de groote slag: een verwaarloosde suikerziekte maakte een verblijf op Java voor den ouden heer allernoodzakelijkst. Er werd vendutie gehouden, de kajoepoetihconcessie werd verpacht aan een Arabier en met vrouw en over- | |
[pagina 10]
| |
blijvende kinderen werd de reis naar Java aanvaard. Het groote erf, beschaduwd reeds door vele vruchtboomen, het huis en de goedang bleven achter in de zorg van Heintje, die de opbrengst van een paar ketels ontvangen had om de boel te onderhouden. Maar op Java stierf de oude heer en de kinderen gingen naar school en verspreidden zich in verschillende betrekkingen over geheel Indië. Het waren de rijke jaren; overal was geld te verdienen en het zou dwaasheid zijn een goed en veilig bestaan te riskeeren voor een avontuur op een ver en afgelegen eiland. Daarna keerde het getij. Wij waren vijf maanden getrouwd toen de slag viel, die ons leven volkomen zou veranderen. Het was de gewone geschiedenis van die jaren: de oudste employé met het topsalaris eruit en een jong broekje erin op een fooi van honderd gulden. Overigens werden wij (in vergelijking met anderen) vrij netjes behandeld: drie maanden salaris, uitkeering van verlofsalaris en halve passage naar Europa vrij. Een nacht lang maakten wij plannen, opgewonden en verschrikt en zeer bezorgd voor de baby, die nog geboren moest worden, maar tegelijkertijd heimelijk verrukt om het geweldige avontuur van ons leven. Lang er over praten hoefden wij | |
[pagina 11]
| |
niet; hoeveel avonden hadden wij niet zitten fantaseeren over een onverwachte gebeurtenis, die ons rijk en vrij zou maken om naar Boeroe te gaan. En juist nu we het allerminst verwachtten of begeerden, werden we weliswaar niet rijk, maar in ieder geval toch vrij. Het leven, dat gekanaliseerd leek tusschen promotie, tantième en salarisverhooging, verbrak de dijken, bandjirde los en werd een vrije rivier tusschen de oevers van de wildhoutbosschen. De passage naar Europa ruilden wij in voor een ticket naar Boeroe. We haalden ons geld van de bank, verkochten onze meubelen en sloegen een groote voorraad benoodigdheden en allerlei artikelen in. We namen afscheid van de beschaving, van electrisch licht en ijskasten, taxi's en bioscopen, van melk, groente en vleesch naar keuze, om terug te keeren tot de allerprimitiefste vorm van leven: het zelf gebakken brood en de zelf geteelde groente, het zelf gemaakte meubilair en de zelf gevangen visschen; ziekte en de vrees voor de dood in zijn pijnlijkste vorm, den naasten dokter een dag varen ver en eens in de twee weken bereikbaar. |