Huis en tuin. Fabels en strips(1979)–Leo Vroman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] De dichter en het zwarte gat ‘Zwart ruimtegat, is het echt waar dat je zo klein bent en zo zwaar? Dat zonnen in zichzelf verdrinken en tot zo'n puntje moeten slinken, dat hun planeten, hun nog verse leven zich die punt in laten persen?’ ‘Ja, maar wat leeft voelt zich zo zacht als zeepschuim in elkaar gebracht.’ ‘En ben je zwart doordat geen licht weg kan stralen uit je gewicht?’ ‘Ja maar je hebt me toch gevonden? Een stofje van miljoenen ponden, ik zoog slechts leegte uit de dingen, en die niets waren, die vergingen maar nu zie je eigenlijk pas het zonnestelsel dat ik was. Daar leefde ook een aarde bij met lange dieren zoals jij. Hun kinderen en hun meesterwerken daar kan je nu pas iets van merken. Als straks jouw land hier binnengaat zal je eens zien wat niet bestaat.’ ‘En Tineke? Moet zij met al mijn grote verzen tot een bal en met New York tot een zwart puntje verkleind, verhit, verhard?’ ‘Ik maak daarvan het mooist gedicht: het kleinste met het grootst gewicht donker van de dorst naar licht, daarbinnen vindt ze ook jouw gezicht, daar kan je krimpende beminde haar liefde opgesomd hervinden!’ Moraal Niets te worden is niet zo naar zolang je weet waarmee en waar. Of Ach windeiberg van atomen, hoe dicht wil je bij mij komen? Vorige Volgende