bruikte lange, ingewikkelde woorden waarvan sommige misschien wel sloegen op het herfstig landschap en de dorpjes waar we langs ratelden. Tegenwoordig kan ik ook zelf wel ‘megakaryocyten’ en ‘polycythemie’ zeggen, en doe dat dan ook, maar het blijft mogelijk dat ik over een paar bijzondere medische termen beschik die verdacht veel op ‘Rahway’ en ‘Metuchen’ lijken-plaatsjes waar we iedere morgen langsreden.
Ondertussen leerde ik in het hospitaal allerlei praktische kanten: welke tijdschriften en artikelen te lezen en welke over te slaan, en ik zag de lichtzinnige maar dappere laboratorium-assistenten naar de zalen boven gaan- de laboratoria waren in het souterrain -en terugkomen met buisjes vol bloed. Ik zag hoe de wichten dan uitstrijkjes maakten: je spreidt een druppel bloed over een voorwerpglaasje uit zó dat alle cellen naast elkaar komen te liggen,-je doet dat in een seconde en leert het in een jaar. Na een tijdje kon ik wel hun uitstrijkjes goed kleuren: ik bedekte de glaasjes met een goedje dat de cellichamen roze of lichtpaars kleurt en de celkernen donker. Maar het duurde maanden voor ik de moed had een injectiespuit beet te grijpen en daar een echte man mee te benaderen, zelfs al lag die veilig en wel ziek in zijn bed.
Een injectiespuit is, in tegenstelling tot een machinegeweer, een vreselijk wapen; het dwingt de aanvaller tot vlakbij zijn slachtoffer te komen, dat hem dan aankijkt met ogen: wat ga je nou met me doen? Het is beslist makkelijker een verre mensenmenigte te vermoorden met een raket dan een kindje te prikken met een speld.
Mijn eerste prooi was nog wel een oude man. Ik knoopte een rubber slangetje om zijn bijzonder menselijke bovenarm. Ik glimlachte uit alle macht, als een ballerina, en ik kon hem zo niet uitleggen wat ik van plan was. Ik pakte de steriele glazen spuit uit, zette hem in elkaar, legde hem neer. Ik maakte het buisje open waar de steriele naald in zat. Ik paste die op de spuit, en viste met de andere, ook al bevende hand een propje watten uit een bakje alcohol; en tenslotte wendde ik mij tot de man, die al braaf ondertussen zijn vuist had gebald en zijn arm gestrekt. Wanneer men een naald in een menselijke huid steekt dan moet het, net als doodgaan of het breken van een ei, vlug gebeuren, anders wordt het een vieze boel; dat leerde ik tenminste meteen. Nou, het lukte me zijn bloed af te nemen en ik dacht er zelfs nog aan, de tourniquet van zijn arm af te trekken, maar ik ver-