Een Nieuw Lied.
Op een Aangenaame Wys.
1.
Ach helaas, wie zal ik't klaagen,
Als myn verborgen hart alleen,
Myn Minnaar heeft my verlaaten,
Hy bemind 'er meer dan een;
Was ik niet op deeze plaats gekomen,
Had ik niet van de zaak vernomen,
Dan waar het my niet gezeld,
En dan wist ik ook van geen nyd,
Dan was ik al, dan was ik al
2.
Gelooft gy alwat de Menschen praaten,
Die haar tonge zyn als senyn,
Die de liefde van ons beide haaten,
En kwaad spreeken tusschen u en myn,
Heb ik u niet myn trouw gezwooren,
Dat gy zyt myn uitverkooren,
Zo lang als ik leeven zal,
Vreest tog niet, vreest tog niet
3.
Valsche tong, laat my met vreede,
Gy toond een ander wedermin,
Ik hoor niet meer na uwe bede,
En ken de grond van uwe zin,
Daar gy verkeerd by alle dagen,
Hoef je niet meer na myn te vraagen,
Want u min dat is maar schyn,
Ik kwiteer u, ik kwiteer u
4.
Gelooft gy my niet zonder vloeken en zweeren,
Als dat ik u bemin getrouw,
En nooit geen ander ooit zou begeeren,
Als om u te kiezen voor myn vrouw;
Is onze vriendschap dan nu gebruken,
Gy luisterd te veel na al het kwaad stooken,
Dat heeft onze liefde verdoofd,
En zo van het minnen beroofd,
Dat komt dat gy, dat komt dat gy
5.
Ik heb de zaak eens overwogen,
't Geen de Menschen my hebben gezeid,
Ik zie klaar dat het is gelogen,
Maar och nu ben ik myn Minnaar kwyt,
Ik schyn van droefheid te gaan smooren,
Die myn hart zo kon bekoorn
Wierd onschuldig van myn gehaat,
Dat kwam door valsche tonge praat,
Maar nu is het, maar nu is het
6.
Och schoon kind heb niet te vreezen,
Want uw droefheid baard myn smert,
Ik bemin u als voor deezen.
Gy zyt de vreugd van myn jong hert,
Laat doch al de droefheid vaaren,
En te zaamen uit liefde paaren,
Dan leeven wy als Man en Vrouw,
Geef myn maar uw hand op trouw,
Gerymd door DIRK de VRIES.
EYNDE.
|
|