Verliefde, of klagende minnaer
(1698)–J. Vriend– AuteursrechtvrijVoys: Het maentje scheen so helder.
NU oogjens wilt u weyden,
Gaet u gesigt eens leyden,
En dat in Floraes Hof,
En siet daer blomkens blosen,
Beschaduwt van de rosen,
Met veelderhande stof.
De Lelien die ruycken,
Daer d' Tulpen onder duycken
Met vlammen root geboort,
Met veelderhande stralen,
| |
[pagina 12]
| |
Wat sou ik al verhalen,
Met geel en wit geboort.
Hyacinthe die daer proncken,
Die met haer blad'ren loncken,
Hier staet de Egelantier,
De sonne blom oock schoone,
En roode Martagone,
Bemint de Lauwerier.
De Violette aerdigh,
Die toonen haer heel waerdig,
Als bloemen van Damast,
Wie kan dit alles noemen,
Van kruyden en van bloemen,
Sy schijnen als een glas.
Anemica is te prijsen,
Thijm en Lavendel rijsen,
Onder de Rosemarijn,
De Angelieren geurig,
Beprickelt en heel kleurig
Verkies ick voor de mijn.
Alle Conings heerlijckheden,
In pronckery van kleden,
Of wat de prael om vat,
Moet datelijck bezwijcken,
En voor haer schoonheyt wijcken,
Van eenig Lelie bladt.
Wilt gy nu sien de saden,
Hoe 't aertrijck is beladen,
Met Beet en oock Salae
Met Rapen en Meloenen,
Asspersies en Pompoenen,
Radijs en oock Spena.
ô Aengenaem vermeyden,
Ick sal mijn Kapje spreije,
En plucken 't groene gras,
De schaduw' van de boomen,
Heeft ons de brant benomen,
Die ons so lastig was.
Ey set u hier te rusten,
En wilt u wat verlusten,
En schouwen Godes lof,
Hier kond gy sien en leeren,
| |
[pagina 13]
| |
Het wonder werck des Heeren,
Met overvloedig stof.
Wilt uyt de Bloemkens lesen,
Dat niet blijft in sijn wesen,
't Is schijn en ydel roem,
Want al des Menschen leven,
Schijnt heerlijck en verheven,
Vergaet gelijck een bloem.
|
|