Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880
(1989)–Anne de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Aan de nagedachtenis van mijn vader, Anne de Vries, die al in 1961 pleitte voor wetenschappelijk onderzoek op dit gebied | |
[pagina 11]
| |
VerantwoordingHet onderwerp van deze studie zal misschien sommigen teleurstellen. Ik onderzoek slechts wat goede kinderboeken héten, terwijl in het recente verleden enkele malen is aangedrongen op een onderzoek van wat goede kinderboeken zijn. Zo constateert Lea Dasberg (1975: 58) dat voortdurend wordt gevraagd naar de criteria voor een goed kinderboek, ‘zonder dat er nu eens een diepgaand wetenschappelijk onderzoek naar wordt ingesteld’. In Het kinderboek als opvoeder pleit zij opnieuw voor ‘een pedagogische theorievorming om beter te weten wat nu “goede” en wat “slechte” kinderboeken zijn’ (Dasberg 1981: 15). Dit pleidooi wijst op een grote betrokkenheid bij het onderwerp, niet op een wetenschappelijke vraagstelling. De kwaliteit van kinderboeken (en van literatuur in het algemeen) is immers geen objectief gegeven: ze wordt tóégekend door lezers, die daarbij uitgaan van bepaalde opvattingen over (kinder)literatuur. Dat geldt ook voor Dasberg: haar pleidooi is gebaseerd op de overtuiging dat kinderboeken een middel in de opvoeding zijn; Ga naar eind1 en dat is al meer dan honderd jaar een punt van discussie. In een wetenschappelijk onderzoek is meer distantie geboden. Toch is een onderzoek van wat goede kinderboeken heten, wel verhelderend voor de discussie over criteria, met name als men kiest voor een historische aanpak. Men ontdekt dan dat met betrekking tot de beoordeling van kinderboeken steeds dezelfde vragen worden gesteld, en dat hierover ook in het verleden verstandige en interessante dingen zijn gezegd. Men ontdekt ook dat er bepaalde constanten zijn in de benaderingen van kinderliteratuur, die samenhangen met al dan niet geëxpliciteerde opvattingen over het kind en de opvoeding, over de invloed van kinderliteratuur en soms ook met opvattingen over literatuur is het algemeen. Door de analyse van deze factoren ontdekt men bovendien wat nu precies de tegenstelling is tussen de benaderingen van kinderliteratuur en op welke hypotheses ze gebaseerd zijn.
Doel, werkwijze, bewerking van het materiaal Het doel van mijn onderzoek was een systematische beschrijving te geven van de | |
[pagina 12]
| |
theoretische opvattingen over kinderliteratuur en de invloed daarvan op de praktijk van de boekbeoordeling. Daartoe heb ik in de eerste plaats onderzocht welke opvattingen geformuleerd zijn in theoretische beschouwingen over het onderwerp, welke benaderingen men kan onderscheiden en door welke factoren die bepaald worden. Bovendien heb ik onderzocht in hoeverre de verschillende benaderingen terug te vinden zijn in recensies. Dit onderdeel is slechts bedoeld als aanvulling op het vorige: het dient om vast te stellen waar de opvattingen in de praktijk op neerkomen en welke benadering de meeste invloed heeft gehad; naar een volledige beschrijving van de beoordelingspraktijk heb ik niet gestreefd. Ten slotte heb ik een poging gedaan enkele hypotheses die de benadering van kinderliteratuur in hoge mate bepalen, te toetsen aan de resultaten van empirisch onderzoek. Bij het onderzoek van de opvattingen over kinderliteratuur heb ik naar een zo groot mogelijke volledigheid gestreefd door systematische catalogi en literatuuropgaven over kinderliteratuur te verwerken en vervolgens via de ‘sneeuwbalmethode’ alle verwijzingen na te gaan. Absolute volledigheid heb ik zeker niet bereikt: de inventarisatie van een aantal tijdschriften leverde nieuwe beschouwingen op en omdat deze inventarisatie niet uitputtend was, is het waarschijnlijk dat er nog meer te vinden zijn. In de tijd heb ik mij beperkt tot de periode na 1880, omdat daarvóór slechts enkele beschouwingen over kinderliteratuur zijn gepubliceerd (die ik in de inleiding behandel). Bovendien heb ik me beperkt tot de situatie in Nederland: beschouwingen van Vlamingen heb ik alleen opgenomen als die in Nederland gepubliceerd zijn of als ze hier aanwijsbare invloed hebben gehad. Helaas was het niet mogelijk de situatie in Nederland te vergelijken met die in het buitenland: voor zover ik kan nagaan is de ontwikkeling van de opvattingen over kinderliteratuur nog nergens beschreven. Om dezelfde reden was het niet mogelijk de opvattingen over kinderliteratuur te vergelijken met de pedagogische inzichten in deze periode. Verder heb ik me beperkt tot de discussie over kinderliteratuur in het algemeen. Als daarin uitspraken worden gedaan over het (volks)sprookje, heb ik die opgenomen; maar de discussie over de vraag of volkssprookjes geschikte lectuur zijn voor kinderen, heb | |
[pagina 13]
| |
ik niet onderzocht. Tenslotte staat deze discussie min of meer los van die over kinderliteratuur in het algemeen en het materiaal is zo omvangrijk dat men er beter een aparte studie aan kan wijden. Een laatste beperking komt voort uit het materiaal zelf: in de negentiende eeuw werd in beschouwingen over kinderliteratuur meestal ook aandacht besteed aan kinderpoëzie, na 1900 komt dit vrijwel niet meer voor. De discussie over kinderliteratuur versmalt zich tot een discussie over kinderverhalen. Om de behandelde opvattingen zoveel mogelijk tot hun recht te laten komen, beperk ik me tot een beschrijving en een zakelijke analyse. Omdat veel figuren hier voor het eerst worden behandeld, heb ik gekozen voor een uitvoerige weergave, waarbij de context behouden blijft. Een analyse geef ik aan het eind van ieder hoofdstuk; een evaluatie stel ik uit tot het laatste hoofdstuk. Een klein gedeelte van het materiaal is eerder behandeld door Dasberg (1981). Zij geeft echter geen systematische beschrijving van de opvattingen over kinderliteratuur, maar bespreekt slechts de opvattingen over ‘tendens’ in een aantal, tamelijk willekeurig gekozen, beschouwingen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Daarbij gaat zij eclectisch te werk, op zoek naar bruikbare elementen voor een ‘pedagogische theorie’; aan een zakelijke analyse komt zij niet toe.
Wat de praktijk van de boekbeoordeling betreft, heb ik geen volledigheid maar wel representativiteit nagestreefd. Ik heb een groot aantal tijdschriften onderzocht waarvan kon worden aangenomen dat ze recensies van kinderboeken bevatten: onderwijzersbladen, algemene opvoedkundige bladen, literaire tijdschriften. Als ze een inhoudsopgave per jaargang bevatten, heb ik ze volledig geïnventariseerd en een steekproef onderzocht; bij tijdschriften zonder inhoudsopgave heb ik volstaan met een steekproef, waarbij ik me heb geconcentreerd op de jaren 1899, 1909, 1919 enzovoort. Van weekbladen heb ik dezelfde jaargangen onderzocht, van dagbladen telkens het laatste kwartaal van die jaargangen. De laatste beperking, die om praktische redenen noodzakelijk was, berustte op een intuïtieve keuze, die achteraf werd gerechtvaardigd door steeds terugkerende zinsneden in recensies en aankondigingen, zoals: ‘Er is, het loopt zachtjes aan tegen St. Nico- | |
[pagina 14]
| |
laas, al weer een aantal kinderboeken verschenen.’ (Algemeen Handelsblad, 21 oktober 1899). Of: ‘Met de eerste frischheid komt het. Dan beginnen de dames de reeds lange avonden te korten met werkjes en plannetjes en de uitgevers komen aan met boeken. Alles voor Sint Nicolaas.’ (NRC, 8 oktober 1909). Bij de beoordelingen heb ik onderzocht welke elementen ze bevatten: een typering of samenvatting van het verhaal, een oordeel, argumenten. Uit de laatste moet blijken welke opvattingen aan het oordeel ten grondslag liggen. Nader onderzoek blijft noodzakelijk om het beeld aan te vullen en te corrigeren, met name bij de (schaarse) recensenten die uitvoerige besprekingen publiceren, gebaseerd op duidelijke opvattingen over kinderliteratuur.
Een definitie van kinder- of jeugdliteratuur hoef ik ter verantwoording van de keuze van het materiaal niet te geven: ik behandel wat anderen erover zeggen en houd mij dus aan wat zij eronder verstaan; hetzelfde geldt voor de begrippen ‘kinderen’ en ‘jeugd’. alleen bij beoordelingen heb ik, voor zover ze niet in een rubriek ‘Voor de jeugd’ of ‘Kinderboeken’ waren geplaatst, wel eens moeten beslissen of het beoordelingen van kinderliteratuur betrof, maar meestal gaf de tekst in zulke gevallen voldoende houvast. Ook in het gebruik van de termen ‘kinder-’ of ‘jeugdlectuur’, dan wel ‘-literatuur’ pas ik me aan bij de behandelde auteurs. Zelf gebruik ik bij voorkeur ‘literatuur’, omdat die term ruimer is dan ‘lectuur’ en geen pejoratief element bevat. Omdat de discussie zich toespitst op boeken voor kinderen tot twaalf à veertien jaar, én omdat jongeren tot achttien jaar gedurende het grootste deel van de behandelde periode met hen over één kam worden geschoren, heb ik gekozen voor ‘kinderliteratuur’.
Citaten heb ik uiteraard opgenomen in de oorspronkelijke spelling. Alleen kennelijke spel- of zetfouten heb ik verbeterd, zonder dit steeds te verantwoorden.
Voor de personalia baseer ik mij op een aantal bekende naslagwerken, die ik in een bijlage vermeld, aangevuld met gegevens uit archieven en bevolkingsregisters. |
|