Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd57Uit dergelijke opvattingen blijkt dat de nieuwe romantiek niet altijd betekende: vlucht uit de werkelijkheid in een droom, maar soms ook wel: het aanvaarden van een werkelijkheid, maar deze dan door een (soms idyllische, soms demonische) droom doorstraald; - een aardsheid in onaards licht. De ‘binnengedachten’ - om het woord van Kloos te bezigen - waren daarbij primair. ‘De uitingen der symbolisten waren diepgeworteld in hun innerlijke overtuiging, hun eigen visie op het leven, hun ervaring van het bestaan op aarde; zij waren hun philosophie, hun mystiek, hun geloofsbelijdenis; hun œuvre was niet meer aan persoon, plaats of tijd gebonden.’Ga naar eind274 Met Adriaan van Oordt (1865-1910) stond een schrijver van enkele historische romans op, die met zijn evocaties van een ver verleden, als ‘Irmenlo’ (1896) en ‘Warhold’ (1906) bij oppervlakkige beschouwing aan Arij Prins verwant kon lijken om het historische van zijn onderwerpen. Maar in wezen is Van Oordt moderner, omdat bij hem, mét de taalforcering, de resten van het realisme zijn verdwenen om plaats te maken voor een nieuwe romantiek. Een fragment uit zijn werk vindt men in mijn bloemlezing ‘De vergetenen’.Ga naar eind275 Voor het kokette proza van Reinier van Genderen Stort verwijs ik naar ‘Onderzoek en vertoog’.Ga naar eind276 Met Nine van der Schaaf, Van Schendel en Aart van der Leeuw is een van de | |
[pagina 141]
| |
grootste, zo niet de grootste der neo-romantische vernieuwers van ons proza J. van Oudshoorn (pseudoniem van J.K. Feylbrief, 1876-1951 - onder andere ‘Willem Mertens' levensspiegel’ (1914); ‘Louteringen’ (1916); ‘Zondag’ (1919); ‘Verhalen’ (1921); ‘Tobias en de dood’ (1925); ‘Pinksteren’ (1929); ‘In memoriam’ (1930); ‘Achter groene horren’ (1943) en omnibus-bloemlezing ‘Doolhof der zinnen’ (1959)). ‘Technisch beschouwd staat dit proza ongetwijfeld nog iets dichter bij dat der naturalisten der tachtiger jaren en hun nakomelingen. Het is doordrenkt van een gevoelige opmerkzaamheid, een reageren op de zinsindrukken der zintuiglijk zichtbare buitenwereld en gericht op een ontleding van de gemoedsstemmingen en -bewogenheden. De taal heeft zich hieraan aangepast en vertoont daardoor de duidelijke sporen van overblijfselen uit den Nieuwe-gids-tijd, naast allerlei persoonlijke eigenaardigheden, zoals een hoogst opmerkelijk gebruik van opnieuw doorvoelde en doorzielde germanismen die een nieuw en onnavolgbaar accent verlenen aan de emotionele en expressieve waarde van het woord en den zin.’ ‘Aan bijna elken regel is het proza van Van Oudshoorn herkenbaar. Het is het proza van een der grootste stylisten, die ons land ooit heeft opgeleverd. Een stijlkunstenaar wiens stem, wiens toon te beluisteren zijn in alles wat hij ons meedeelt, en van die mededeling een essentieel element uitmaken. Dit zijn echter min of meer technische opmerkingen en de schrijftechniek is uiteraard slechts een uitvloeisel van de geestelijke houding, de verbeeldingswereld, de eigenheid van den schrijver. Het nieuwe dat Van Oudshoorn aan de Nederlandse letteren heeft toegevoegd was in de eerste plaats een vernieuwing des geestes. Hij mocht, gelijk gezegd, voor een deel nog bevangen zijn geweest in, of gebruik hebben gemaakt van nablijfselen uit de periode van het naturalistische proza. Volkomen anders dan bij de naturalisten was echter zijn manier om de wereld te ervaren en te verwerken, al deelde hij hun sensitivistische gevoeligheid. Want hij deelde ook hun ontluisterend pessimisme. Maar hem bracht dit tot | |
[pagina 142]
| |
een nieuw levensgevoel, dat het best te begrijpen is in het groter verband van de algehele vernieuwende stroming, welke door de Europese letteren heenging van den aanvang der negentiger jaren af tot de opkomst van het expressionisme tijdens den eersten wereldoorlog. Het nieuwe levensgevoel van Van Oudshoorn, waaraan de gewone psychologische uitbeelding van mensen vooraf ging, maar dat die uitbeelding begeleidde en kleurde en op een ander plan bracht, dat levensgevoel ging uit van de onlustgevoelens die de wereld oplevert. Deze onlustgevoelens werden bij voorkeur opgewekt in de min of meer gedegenereerde, maar in elk geval neurotische en psychopathische figuren welke deze auteur zo meesterlijk tot leven bracht. Evenals bij Dostojewsky werd een speciaal geval van geestelijke afwijking door hem telkens tot algemener gelding gebracht en getoond in het universele licht van den ieder gemenen mensengeest. De beklemming van de kleinburgerlijke milieu's of van den maatschappelijken zelfkant, waar zich meestal de sociale en intellectuele ondergang van zijn figuren voltrekt, het met fatale noodzaak teniet gaan van bijna alle elementen hunner persoonlijkheid, het zijn slechts de wegen tot een soort van afstand doen, van ascese, van wat de theologie versterving noemt.’ ‘Deze mystiek-beschouwelijke beleving, door een zo groot schrijver in zijn romans tot een machtig œuvre gerealiseerd, stelt Van Oudshoorn, ondanks de eenzijdigheid van zijn stof, op één lijn met de grootste psychologische en religieus-philosophische schrijvers van zijn tijd en ook van vroeger tijden. De decadente elementen die men in de stof tot zijn werk kan vinden hebben altijd dien achtergrond van geïntensifieerd levensgevoel.’Ga naar eind277 Ik heb al eerder gewezen op de invloed van de kriticistische wijsbegeerte, vooral van het kenkritisch idealisme, op de neo-romantici, die immers weer aan de werkelijkheid gingen twijfelen. Een aardig voorbeeld van een veelbetekenend symptoom hiervan vindt men in Van Oudshoorns ‘Willem Mertens' levensspiegel’; daarin ligt, nooit uitgelezen, op de | |
[pagina 143]
| |
lessenaar van de klerk Mertens jaar in, jaar uit een exemplaar van Kants ‘Kritik der reinen Vernunft’. |
|