Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd6In en door het realisme raakt de mens los van zijn bindingen; het individu vereenzaamt. Het realisme maakt de dingen en de gevoelens en de mensen los uit hun verband, om ze op zichzelf, en om zichzelf te bekijken. Circa vijfenveertig jaar geleden heb ik dit ongeveer als volgt geformuleerd: ‘Wat men kortheidshalve is overeengekomen realisme te noemen, als verzamelnaam voor alle verwante stromingen als impressionisme, naturalisme enz., kan als een streven naar het objectieve worden verklaard (dat uiteraard in zijn absoluutheid menselijk-psychologisch onbereikbaar blijft, doch dit worde hier buiten beschouwing gelaten). In een overwegend realistische periode is “het vertrouwen in de natuur grooter dan in de gemeenschap” en wordt “elk waardeverschil van de indrukken” genivelleerd. (Willem van Konijnenburg: “De waarde der impressionistische schilderkunst”). In een romantisch tijdvak daarentegen heeft de vorm slechts waarde als middel en niet om zichzelfs wil. Niet wordt meer gestreefd naar objectieve weergeving zonder onderscheid van gegeven. De keuze van het onderwerp wordt belangrijk, en het karakteristieke, het individueel-bijzondere, verliest zijn vroegere waarde en wordt slechts in zo ver voorwerp van belangstelling als het in zijn concreet plastische zintuiglijkheid grondslag is tot het technisch uitdrukkingsmiddel. De romantiek is gemeenschapskunst in dien zin dat ze het algemene geeft van een tijd of een groep. Daarom is romantische kunst altijd subjectief. De eigenheid, de persoonlijkheid, de individuele oorspronkelijkheid rangschikken de indrukken der zinnen volgens een bepaalden constanten maatstaf. Ro- | |
[pagina 14]
| |
mantiek styleert, of althans zij geeft de dingen niet zoals de zinnen ze overdragen, realistisch, maar zij schift ze tot alleen het meest essentiële overblijft. Zo schept de romantiek een nieuwe, en nieuwdoorvoelde, conventie. De constante elementen die den stijl vormen liggen in den gemeenschapszin. Twee factoren zijn het vooral, wier krachtsverhouding het karaktertype of den toestand van een mens bepalen: het ontvangende en het scheppende. “De eigenheid,” zegt Van Konijnenburg (o.c.) “is het blijvende deel in de wisselende gemoedsstemmingen, welke ons door de verandering der zinsindrukken ten deel vallen... Hoe sterker de eigenheid, hoe geringer de invloed der zinnen... De eigenheid is de onveranderlijkheid in onze natuur, de eenheid, en sterker dan de zinnen zijnde, beïnvloedt zij deze; zij zal den indrukken een trek van gemeenschap geven, hun hare originaliteit schenken. Daarentegen zal de indruk bij een zwakke eigenheid weinig of geen verandering ondergaan, maar als volledige indruk, dus impressionnistisch, in ons blijven voortleven.” Zo zal dan, naar mate in een kunstwerk de persoonlijkheid sterker is dan de impressionnabiliteit, het romantische over het realistische, de inhoud over den vorm, de beschouwing over de uitbeelding domineren. Wanneer de conventie ener romantische periode leugen geworden is, wanneer ze geworden is de uiting van een gemeenschapszin, die voor de besten van een jonger geslacht niet meer waar is, ontstaat bij dezen als reactie daartegen de realistische levensopvatting, die dus uit den aard der zaak individualistisch zal zijn. Het realisme, dat immers een streven naar het objectieve, een terugkeer tot de natuur is, toetst verbeelding en droom, de subjectieve inzichten van de voorafgaande romantische periode aan de werkelijkheid; evenals alles wat leven heeft, draagt het echter de voorwaarden tot eigen ondergang in zich: op zijn hoogtepunt, supreem doorgevoerd, schept het de kiem en zelfs de grondslagen voor nieuwe romantiek en nieuwen gemeenschapszin. Doordat het afbreekt, bereidt het | |
[pagina 15]
| |
voor. Zo kan het realisme tegelijk de critiek op de voorafgaande, het paedagogicum der volgende romantiek heten. Het is romantisch, een niet geheel ervaren volheid van gevoel uit te willen drukken, en haar zo althans in het woord, in den volzin (“phrase”) te beleven. Deze romantiek nu is ons allen ingeschapen, en een van de verderfelijkste krachten die de menselijke samenleving beheersen is het verstarde en dode woord. Het leven heeft minder tegenstellingen, meer overgangen. Hier echter overheersen en verzwakken wil en neiging de waarneming. Gevoel wordt bespiegeld, bespiegeling wekt en richt het gevoel; en de spiegel is door instinctieve affecten en bewuste wilsspanning beademd. Deze gevoelens zijn echt, maar aesthetisch; zij zijn echt als een aesthetisch gevoel, en dus als levend levensgevoel niet onbedorven. Dit romantisme, door infantiele en primitieve bestanddelen ondermijnd, keert zich tegen zichzelf, omdat het tezeer het contact met de buitenwereld heeft verloren ten gunste van een onvruchtbaar gemijmer.’Ga naar eind10 |
|