Voorbericht
In dit boek heb ik getracht een vergelijkend-litterairhistorische bijdrage te leveren tot de theoretische litteratuurkunde.
Dit hield in, dat verschillende kanten der letterkundige verschijningsvormen van steeds weer dezelfde probleemstelling uit moesten worden belicht.
Twee nadelen waren dientengevolge niet te voorkomen: een zekere eenzijdigheid in het benaderen van de behandelde periode der litteratuurgeschiedenis louter als verduidelijking van een methodologie, en een zekere herhaling in de beschrijving der verschijnselen, die nu eenmaal verwant zijn.
Dit element van herhaling werd versterkt door de omstandigheid, dat ik een reeks wetenschappelijke voordrachten, ex artikel 183 h.o.w. aan de Rijksuniversiteit te Leiden gegeven, in dit geschrift tot uitgangspunt nam, uitwerkte en uitbreidde.
Die bijna onvermijdelijke, zij het genuanceerde herhaling, welke dus oorspronkelijk mede didactisch geboden was, kan inmiddels ook voor de algemene lezer van dit werk wellicht de ontleding van de niet altijd eenvoudige psychologische en creatieve structuren gemakkelijker toegankelijk maken. Zij zou de indruk van omslachtigheid kunnen maken en het ware mogelijk geweest haar weg te werken. Maar het enkele malen ongeveer eender formuleren van dezelfde processen en geesteshoudingen betreft telkens ander materiaal. Het betreft telkens iets andere - op andere litterairhistorische verschijningsvormen gedane - toepassingen. De schrijver meende hierdoor de uitdrukking van zijn bedoeling concreter en nauwkeuriger te kunnen benaderen.
Een ander door de hierboven genoemde basis van deze studie veroorzaakt gevolg is, dat er meer en vooral in ruimer mate litteraire citaten als toelichtend voorbeeld in worden aangehaald, en biografische bijzonderheden verstrekt, dan strikt genomen voor het betoog vereist zou zijn. Het geschrevene