Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Transfusies [pagina 265] [p. 265] Charles d'Orléans: Ballade In 't woud van weemoed en van droevigheid Liep ik een keer in eenzaamheid te dwalen; Daar kwam mij de godin der liefdespijt Tegen treden, en vroeg mij, wat 'k ging halen. 'k Zei dat ik hier bij toeval was dit maal en In 't bos reeds banneling sinds lang geleên En dat met recht zij kon mijn naam bepalen: Een zwervling, dolend hij weet niet waarheen. Glimlachend in haar grote needrigheid Antwoordde zij: Vriend, kon ik 't achterhalen Waarom gij toeft in zulke smartlijkheid, 'k Zou naar vermogen graag uw krachten stalen, Want reeds weleer deed ik uw hart niet falen Op weg naar vreugd. Wie keerde 't in geween? 'k Betreur dat ik u thans zo diep zie dalen, Een zwervling, dolend hij weet niet waarheen. Helaas! sprak ik, prinsesse in heerlijkheid, Gij kent mijn lot: wat zou ik 't u herhalen? Het is de dood, voor iedereen vol nijd - Hij nam van mij wie 'k liefhad zonder dwalen, Wie alle hope was die ik zag stralen En mij leidde en verzelde overal heen, Zodat mij bij haar leven geen kon smalen Een zwervling, dolend hij weet niet waarheen. Blind ben 'k, niet wetend waar mijn tocht te palen: Met mijn stok voel ik, om niet af te dwalen, Tastend mijn pad naar deze of die kant heen, 't Is mijn jammerlijk lot, 'k ben nu eenmaal een Zwerveling, dolend hij weet niet waarheen. Vorige Volgende