lende geest die hij was, en waarvan naar analogie van een bekende uiting gezegd kan worden dat hij het geniale in den inval van het levende, gesproken woord legde, en het getalenteerde in het geschreven werk.
Wat dit laatste betreft: het is hier de plaats en de gelegenheid niet om daarvan een overzicht te geven. Het zal, slechts gedeeltelijk gepubliceerd, wel gedoemd zijn grotendeels verspreid en vrijwel onvindbaar te blijven. Maar waar hierboven toch mede over het positief-opbouwende van Loeb's geest sprake was, moet ook gewezen worden op dat litteraire werk, waarvan m.i. een uitstekende kleine selectie uit zijn poëzie herdrukt zou kunnen worden. Op dit terrein bleef deze ‘poète maudit’ van zijn schooljeugd tot het eind van zijn leven werkzaam. Iets uit die laatste periode is nog in Nederlandse periodieken en anthologieën kunnen doordringen. Daarmede heeft deze geboren en getogen volstrekte non-conformist tot zijn blijvende eer den tol betaald voor datgene, wat hij aan zichzelf, aan eigen hart, geest en gemoed menselijk was verplicht, en zich tot anderen uitgesproken voor meer dan het vluchtige moment.
Tot dat werk behoort ook de hier volgende kleine verzameling aphorismen, waarvan hij, hoewel hij zijn einde voelde naderen, de verschijning nog zo graag zelf had willen beleven: de Kleine Biosofie, die hem in zijn laatste brieven, waarin hij mij om een begeleidend woord vroeg, sterk preoccupeerde. Doordat hij bijna twintig jaar in het buitenland woonde, stond hij buiten hetgeen voor het Nederlandse litteraire leven doorgaat. En ook overigens, met hoogmoedige en verbitterde bescheidenheid, voelde of althans deed hij er weinig voor, als auteur te worden gekend. Hij heeft dan ook in ons land weinig naam gemaakt en bij de geringe genoegdoening die Zuid-Afrika hem opleverde, moet hij dat toch wel als een gemis, een afwezigheid van achtergrond en gemeenschap hebben gevoeld naarmate hij ouder werd. In 1938, vlak vóór zijn vertrek, heb ik hem voor het laatst gezien en nooit zal ik de stemming van illusieloosheid vergeten en van schamperen zelfspot zonder zelfbeklag, waarmede hij afscheid nam van zijn land en van mij.
Hier volgt dan zijn nagelaten boekje, vrucht van zijn zelfhaat, en dat ook Dagboek van een Ongelukkige had kunnen heten. Men vindt er iets van Willem Loeb's persoonlijkheid en van zijn gedachtenleven in terug. Elk woord van commentaar zou het teveel verzwaren. Zijn denken was een opvangen van flitsen. Aphorismen zijn, ik schreef dit aphorisme reeds elders, naar mijn