Brieven uit de oorlogsjaren aan S. Vestdijk
(1981)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
AppendixIn Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries is als nummer 39 een brief, gedateerd 20 november 1941 afgedrukt, waarin op negatieve wijze over D.A.M. Binnendijk geschreven wordt, (Brieven, p. 47-48). In Groot Nederland, en wel in jaargang 39, dl. II, afl. 9, september 1941, p. 230-234, besprak Binnendijk de bundel De waterscheiding door Jac. van Hattum. In die bespreking schreef Binnendijk onder meer het volgende: ‘Wat in dezen bundel beter is geslaagd dan in de voorgaande blijkt te behooren tot de eerste, lyrische afdeeling. Maar ook daar verschijnt Van Hattum als het lid van de Amsterdamsche tritsGa naar voetnoot54 dat [...] juist omdat hij alleen over rhetoriek als aggressiemiddel tegen de realiteit beschikt, de minste der drie moet worden geoordeeld. In tegenstelling tot de volgorde, die voor deze Amsterdammers in acht wordt genomen, acht ik hen naar hun poëtisch belang het zuiverst aldus gerangschikt: Den Brabander, Hoornik, Van Hattum en, als wij ons nu eindelijk eens geheel van deze quasi-schoolsche systematiek mogen bevrijden, stel ik Eric van der Steen [...] zonder aarzeling voorop. Wellicht berust Vestdijks voorkeur voor Van Hattum op zijn bijzonder ontwikkelden zin voor spitsvondige satire en perverse verbeelding; mijn voorkeur voor een magisch en cantatief geworden realiteitservaring drijft mij juist een tegengestelde waardeeringsrichting uit.’ (p. 232-233) De aan hem toegeschreven ‘zin voor perverse verbeelding’ bracht Vestdijk er toe twee maanden na Binnendijks bespreking nog aan Theun de Vries te schrijven: ‘Ik heb dezen gek onmiddellijk geschreven, dat hij voortaan zijn smoel over mij kan houden, in lovenden of lakenden zin, en hij heeft “beloofd”, dat hij dat doen zou! Frissche jongens. Ik heb Binnendijk volkomen door, maar kan niets “bewijzen”, natuurlijk, - en dan nog.’ (Brieven, p. 47-48). Anders dan deze woedende uitval doet vermoeden, hebben Vestdijk en Binnendijk onmiddellijk na publikatie van Binnendijks bespreking op beleefde en redelijke toon enkele brieven aan de door Binnendijk gebezigde terminologie gewijd. Als gevolg van het door Vestdijk gemaakte bezwaar tegen de zinsnede ‘zin voor perverse verbeelding’ heeft Binnendijk toen hij een jaar later, in 1942, een aantal beschouwingen over poëzie bundelde in zijn bij Em. Querido te Amsterdam verschenen Gewikt, gewogen de geïncrimeerde passage gewijzigd in: ‘Wellicht berust Vestdijks voorkeur voor Van Hattum op zijn bijzonder ontwikkelden zin voor spitsvondige satire en ingewikkelde verbeelding [...].’ (p. 100) Na publikatie van Vestdijks Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries maakte de heer Binnendijk bezwaar tegen Vestdijks oordeel, omdat zijns inziens Vestdijks brieven aan hém suggereren dat voor Vestdijk een punt achter de affaire gezet was. Op zijn verzoek, en dankzij de welwillende toestemming van mevrouw A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven, worden daarom die brieven als appendix gepubliceerd. |
|