Inmiddels heb ik je boek over VerweyGa naar voetnoot10 en ook De Zwarte
Ruiter van de Gids ter recensie ontvangen.Ga naar voetnoot11 Ik ben gisteren met Verwey
begonnen en het heeft me een vrij slapeloze nacht gekost. Je schijnt bizonder
prikkelend op me te werken (ik bedoel, in stimulerende zin); na de eerste 40
blz. moest ik ophouden, want je hele betoog wekte zoveel associatie's en eigen
hardnekkige gedachten, dat mijn hoofd begon te tollen, met het gelukkige gevolg,
dat je me weer uit mijn ‘kuil’ hebt getrokken, en ik weer
allerlei dingen wil gaan doen. (Eenzelfde uitwerking had trouwens indertijd
Lier en Lancet ook op me, dat zul je uit het essay wel
gemerkt hebben.)Ga naar voetnoot12
Ik kan je nog niets over mijn mening zeggen, dan deze voorlopige, dat ik je
methode en redenering verduiveld goed gevonden en lucide vindt, een absoluut
nieuwe luciditeit t.o.v. Verwey, waarover eigenlijk in heel Nederland nog nooit
objectief geschreven is, aangezien zijn adepten zich niet durfden verstouten tot
het aanwijzen van de ‘hiaten in de inspiratie’, waar jij
over spreekt, laat staan tot de nuttige en nodige sarcasmen, die men op zijn
tijd voor deze Idee-drift voelen moet.Ga naar voetnoot13 - Maar ik wil nu eerst het hele boek uitlezen, en stuur je wel een
copy van de bespreking. - O ja, nog wel dit: over Gorter, Boutens en Verwey als de | |
na-Tachtiger splitsfiguren deel ik je karakteristiek niet,Ga naar voetnoot14 vooral niet over Gorter, ten wiens opzichte je de
oude legende-vorming verder verbreidt, als zou hij een
‘communistisch’ dichter zijn. Ook dit deel bracht mij
blitzartig aan 't denken; ik voorzie de mogelijkheid, dat ik vroeger of later
nog eens over Gorter wil schrijven, maar dan over den werkelijken Gorter,
mislukt genie, mislukt massaleider, mislukt materialist, de tegenstander van
Lenin, de Hollandse kankeraar en toch in aanleg een geweldenaar.Ga naar voetnoot15 Ik weet toevallig veel interns van hem,
zoals uit de aard der zaak spreekt, en ik kan waarschijnlijk beslag leggen op
zijn geestelijk testament, dat bij een van de oude communisten in Nederland
berust en dat nooit is gepubliceerd.Ga naar voetnoot16 Maar dit alles terloops; je
ziet, dat ik inwendig bubbel en borrel. En dat alles door jouw Verwey! - Je
citaten (verderop, ik las ze bladerend) krijgen een relief, dat ik ze van
tevoren nog niet had zien hebben. Maar nee, ik wil nu alle verdere oordeel
opschorten tot na lezing van 't geheel!
Over den Zwarten Ruiter zal ik kort schrijven. Ik vind 't in je oeuvre
interessant, maar niet van overwégend belang; bijna een stukje spel,
zij het dan op jouw typisch levensniveau. Een soort staal uit je massa-voorraad
(ook in andere dessins verkrijgbaar). Vergeef mijn babbelarij, ik houd al op en
groet je,
van harte
je Theun de V.
Kom je nooit in Amsterdam?
|
-
voetnoot9
- Op 4 november 1940 had Vestdijk aan De
Vries meegedeeld dat Groot Nederland in februari van het volgend jaar een
speciale aflevering zou wijden aan Dostojewski, en had hij De Vries
uitgenodigd een bijdrage voor dat nummer te leveren. Op 30 december d.a.v.
bedankte Vestdijk voor de toezending van De Vries' essay (Brieven, p. 13 en p. 17).
Met Theun de Vries' artikel De moderne Dostojefskij zou Groot Nederland jg. 39, dl. I,
afl. 2, februari 1941, openen (p. 81-91). Naast De Vries' bijdrage bevatte
deze aflevering over Dostojewski bijdragen van Vestdijk zelf, Het schuldprobleem bij Dostojewski (p. 109-119), en van D.T. Spronk (ps. van A.S. de
Leeuw) en D.A. de Graaf. Het opstel
van Vestdijk werd opgenomen in De Poolsche
ruiter, Bussum, 1946, p. 53-61.
-
voetnoot10
- Bedoeld is
Albert Verwey en de Idee
dat in september 1940 bij A.A.M. Stols te Rijswijk verschenen was.
Theun de Vries' bespreking, Op jacht naar kristal, waarin
wel de lof maar niet de kritiek uit deze brief is verwerkt, zou verschijnen
in Den Gulden Winckel jg. 40, afl. 6/7, juni/juli 1941, p. 1-5. De Vries'
opmerking in Brieven p. 15, n. 14 en p. 17, n. 19 als zou
de redactie van De Gids - voor wie deze bespreking oorspronkelijk bedoeld
was - de bespreking hebben geweigerd, is maar ten dele juist. Weliswaar
blijkt uit het typoscript van de bespreking zoals ze in Den Gulden Winckel
verscheen en zoals ze bewaard is gebleven in de collectie-De Vries van het
Nederlands Letterkundig Museum, dat ze oorspronkelijk voor De Gids bedoeld
was, in dit periodiek is echter wel degelijk van de hand van Theun de Vries
een bespreking van Albert Verwey en de Idee verschenen, en
wel in de rubriek ‘Bibliographie’ van De Gids jg. 105,
dl. I, afl. 3, maart 1941, p. 304-305.
-
voetnoot11
-
De zwarte ruiter
verscheen omstreeks september 1940 in de Prominentenreeks van L.J.
Veen's Uitgevers-Maatschappij te Amsterdam. Theun de Vries zou het boek
bespreken in De Gids jg. 105, dl. II, afl. 5, mei 1941, p. 222-223. De
Vries' opmerking aan het einde van deze brief komt overeen met zijn oordeel
aan het slot van de bespreking in De Gids.
-
voetnoot12
- Aan Vestdijks begin 1939 bij Nijgh
& Van Ditmar te Rotterdam verschenen essaybundel
Lier en lancet
wijdde De Vries in twee opeenvolgende afleveringen van De Stem een
uitgebreide bespreking onder de titel Uiteenzetting met
Vestdijk, en wel in De Stem jg. 20, dl. I, afl. 3, maart 1940, p.
270-285, en afl. 4, april 1940, p. 395-406. Het opstel werd door De Vries
gebundeld in zijn Vox humana, Arnhem, 1946, p.
88-105.
-
voetnoot13
- In Albert Verwey en de Idee schreef Vestdijk onder meer:
‘Hij philosofeert niet over de Idee, - hij exploiteert de Idee.
Deze overgang - van de wereldziel naar een Noordwijker werkkamer - lijkt
eenigszins abrupt, schijnt zelfs op egocentrisme, of Tachtiger
“individualisme” te duiden.’ (p. 25). En:
‘[...] Verwey wilde precies zóoveel van de Idee bewust
maken als noodig was om zich als Ideeëndichter boven het
dichterlijk vulgus verheven te kunnen voelen [...].’ (p.
26).
-
voetnoot14
- Op p. 20-21 van Albert Verwey en de Idee had
Vestdijk geschreven: ‘Zonder mij in het probleem te begeven in
hoeverre deze drie namen [nl. Gorter, Boutens en Verwey] - zooals reeds
gezegd in dit verband voornamelijk te beschouwen als typische
vertegenwoordigers van genres - inderdaad een definitieve overwinning op het
individualisme beteekenden [...], en met welke winst of verlies aan
artistieke waarden deze overwinning gepaard ging, zou ik hier vooral willen
wijzen op datgene wat de richting Boutens en Verwey gezamenlijk onderscheidt
van die van Gorter: het element van mystische of philosophische
zelfbezinning, dat bij den laatstgenoemde, hoewel uiteraard niet ontbrekend,
geheel ondergeschikt blijft aan een sociaal-collectivistische dogmatiek, die
alleen nog toetsing toelaat op de eigen rechtzinnige
overtuiging.’
-
voetnoot15
- Aan Herman Gorter heeft De Vries nimmer afzonderlijke,
kritische aandacht besteed.
-
voetnoot16
- Bedoeld is Dr.
J.A.N. Knuttel (1878-1965). Over diens omgang
met Gorter, zie Ger Harmsen, Dr.
J.A.N. Knuttel. Neerlandicus en communist, in Jaarboek van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1968-1969, p. 144-164,
m.n. p. 149ff. Een ‘geestelijk testament’ van Gorter is
niet aangetroffen in de nalatenschap van Knuttel, die door Theun de Vries
beheerd wordt. Mogelijk doelt De Vries op een van de volgende door Gorter
geschreven programmatische brochures of artikelen: Een
verklaring van Herman Gorter (1918), Het opportunisme
in de Nederlandsche Communistische Partij (1921), of Thesen voor de Internat.[ionale] Nederl.[andsche] commissie (ca.
1920) (cf. Herman de Liagre Böhl, Herman Gorter. Zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot
1920 in de opkomende kommunistische beweging in
Nederland, Nijmegen, 1973, p. 211, p. 223 en p. 227-228).
Alleen Gorters Thesen zijn werkelijk ongepubliceerd.
Gorter stuurde ze aan W. van Ravesteyn ter
rechtvaardiging van zijn van de officiële partijlijn afwijkende
stellingname; het enig bewaard gebleven exemplaar van de Thesen bevindt zich dan ook in diens archief, dat bewaard wordt bij
het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Gorter,
die in 1927 overleed, brak echter reeds zeven jaar voordien, in 1920, met de
Communistische Partij Holland, en om die reden ook met Knuttel en Van
Ravesteyn; van een ‘testament’ kan dus hooguit vanuit
communistisch gezichtspunt sprake zijn.
|