Genoegdoening en een verdrongen gemis. Zij was teruggekeerd in het huis, hij zou terugkeren naar zijn plaats, naar - Reinou.
De gedachte aan de Zomerweg, Reinou, zijn zoons, aan alles, wat met het oude leven verweven was, werd eensklaps levend en dankbaar ontnuchterend. Bijna had hij willen glimlachen: straks zou hij weer terug zijn, goddank, in de eender troostende en zacht-weemoedige kalmte van het bestaan, dat hij jaar-in, jaar-uit met Reinou had geleid, zonder wildheid en dwaalzin. Hij hief zich op alsof hij een last afwierp.
Ekke stak het hoofd vanachter de zwartbonte koeienflank, een strak gezicht met ingedroogde tranensporen en vuil. De aanblik ervan vulde Tjalling weer met een week en vaderlijk gevoel.
Hij drukte den jongen een, twee keer de hand, de jeugdige knuist was bijna zo groot als de zijne.
- Ik ga weer naar huis, zei Tjalling langzaam. - 'k Heb met je Mem afgesproken, dat ik een dienst zal zoeken, dan kun je je met 12 Mei verhuren. Daar zal wel niks tegen zijn -?
De jongen keek langs Tjalling. Zijn gezicht veranderde niet.
- 't Is mij allemaal goed. De beesten gaan toch.
Tjalling klopte den jongen onbeholpen op de schouder.
- De kop ervóor, Ekke. De kop ervóor. En 't allerbeste. Ik schrijf nog wel. Middag dan maar.
- Middag, Tjalling-oom.
De jongen draaide zich op zijn klompen om, raapte het melkstoeltje op, stapte weer op de lage stal. Tjalling stond een paar tellen te staren naar de koe, die den jongen opnieuw verborg, voor hij naar de buitendeur liep en Regina's huis voorgoed verliet.