| |
| |
| |
Enkele bijzonderheden over de schrijver en zijn werk
Op 26 april 1967 werd hij zestig jaar, Theun de Vries, het episch unicum onzer letteren zoals C.J. Kelk hem eens heeft genoemd en mede ter gelegenheid daarvan verscheen deze theun de vries - 60 - keuromnibus.
Het reeds tot een imposante reeks van titels - romans, verhalen, gedichtenbundels, essays, monografieën, herinneringen - uitgegroeide werk van Theun de Vries behoort al lange tijd tot het meest gelezene en meest populaire uit onze literatuur, waarin het om zijn veelzijdigheid en monumentaliteit zo'n unieke plaats inneemt. Zijn romans zijn bijna alle historische romans, ook al spelen ze soms in het heden of zeer nabije verleden. Het thema van de geleidelijke sociale ontvoogding van de mensheid dóór de eeuwen, zowel in nationaal als internationaal verband gezien, heeft Theun de Vries, zonder ooit iets prijs te geven van zijn onwankelbare overtuigdheid van de sociale dynamiek, op virtuoze wijze gevarieerd. Man van grote cultuur en belezenheid bezit zijn proza dát direct aansprekende, dát geladene en kleurrijke, dat hem in brede kringen tot zo'n populair auteur heeft gemaakt. Het proza van Theun de Vries is immers, zoals Johan van der Woude eens heeft opgemerkt, ‘rijk van klank en vol kleur. Het is doorzichtig naar de betekenis en helder van expressie.’
In deze Keuromnibus werden die boeken opgenomen die het meest markant zijn voor de verschillende facetten van dit schrijverschap. In Wilde lantaarns, de roman die voor 't eerst verscheen in 1940, verbeeldt hij de strijd tussen de veenarbeiders en de boeren in dat afgelegen stuk Nederland, waar de drie noordelijke provincies aan elkaar grenzen. Theun de Vries, zelf geboren in de Friese woudstreek, kent de venen door en door. De karakters die hij in dit boek schiep zijn fictief, maar de sfeer van de venen en de historische achtergrond van het sombere drama, dat zich in dit boek afspeelt, zijn volkomen authentiek. De voorgeschiedenis van het veenbedrijf in de Wildhoek gaat terug tot het jaar 1780. De heftige sociale tegenstellingen vormen de diagonalen van het boek maar tegelijk stijgt het sociale thema boven het maatschappelijk motief aléén uit in een ongemeen boeiend, dramatisch verhaal van liefde en dood.
Meesterlijk is de schets van de stugge boerenkarakters en het vlakke onromantische landschap. De noodlottige liefdesdriften, die de winkeldochter Janina - ‘het meisje met de zijden kousen’ - bij de boerenzoon en de
| |
| |
turfarbeider oproept, zijn even knap geregistreerd als de sociale en erotische spanningen, die de grote rol spelen in het tweede boek van de keuromnibus, de roman De vrijheid gaat in 't rood gekleed.
Dit op Guadeloupe tijdens de Franse revolutie spelende boek - met die titel zo uitdagend en triomfantelijk als de regel uit een gedicht! - verscheen voor 't eerst in 1945. De auteur was er al tijdens de oorlog aan begonnen. Hij wilde een revanche schrijven van de ‘gewone neger,’ die hij in de overigens door hem zeer gewaardeerde Jamaica-roman Rumeiland van S. Vestdijk, nergens meende te kunnen ontdekken. Op ‘Het eiland van de zwarte godin’ - titel waaronder het boek eens sterk ingekort is herdrukt - laat De Vries de negers zelf de voornaamste krachten vormen, die onder leiding van de historische figuur Victor Hugues de revolutie tot stand brengen. Bij het schrijven van dit boek zweefde De Vries de figuur voor ogen van de beroemde Haïtiaanse vrijheidsstrijder Toussaint L'Ouverture die door Napoleon op zo'n laffe wijze ter dood is gebracht. De vrijheid gaat in 't rood gekleed - tegelijk kunstenaarsroman én revolutionaire roman is geschreven in een snelle, gepassioneerde stijl. Er zit iets in van de exploderende bevrijdingsroes van vlak na 1945. Het is óók een groot avonturenboek en David, de jonge begaafde negerslaaf, die droomt van een loopbaan als schilder in Parijs, is een van de onvergetelijkste creaties geworden van de schrijver, die vooral in deze ‘koloniale roman wilde uitbeelden welke beroeringen in het Caraïbische gebied werden gewekt, toen in 1793 de Nationale Conventie in Parijs, steunend op de rechten van de mens, de negers in de Franse koloniën vrij verklaarde.
De roman Ziet, een mens! van 1963 handelt over de Haagse jaren van Vincent van Gogh, toen deze einde 1881 na een bittere liefdesontgoocheling naar Den Haag vluchtte om zich daar door radicaal aanpakken tot schilder te vormen. Hij komt in contact met de vrouw van de straat, Sien, met wie hij gaat samenwonen. De altruïstische jongere broer Theo, die in de Parijse kunsthandel werkt en al rotsvast in Vincents geweldige talent gelooft, houdt hem en de zijnen in het leven. Dóór de ongehoorde misères van het dagelijkse bestaan heen wil Vincent de ijzeren muur van heersende hypocrisie, decadentie en vooroordeel slopen en zich een weg ‘sabelen’ naar een kunst, die de waarheid van mens en natuur verkondigt. Inderdaad vormt hij zich tot de geheel nieuwe schilderkunstige doorgronder en verbeelder van de menselijke figuur en het landschap. Maar het prille meesterschap wordt duur betaald. Door kunstenaars en kunsthandel van zijn tijd niet erkend, door gebrek ondermijnd, bedrogen in zijn
| |
| |
illusies over ‘de zuivere ziel van het volk’. door de terugval van Sien in de dronkenschap en de prostitutie, gekrenkt in zijn hoop op het begeerde gezinsgeluk, staat Vincent in het najaar van 1883 voor ons als een mens zonder geluk of rust, die opgejaagd wordt naar een weg van grootheid maar óók nog van groter leed.
De Nieuwe Rotterdamse Courant schreef over dit boek: ‘Werk van een romancier die zijn vak verstaat en een diepgaande studie van zijn onderwerp gemaakt heeft.’
In het korte verhaal De merrie, door Theun de Vries in 1966 tijdens een kort verblijf in Brussel geschreven, verbeeldt hij een der meest omstreden aspecten van het vóórrevolutionaire Rusland: dat van de lijfeigenschap. De Russische landheer Kankrin wordt hevig verliefd op een van zijn lijfeigenen, de mooie, wilde Anna. Met geweld maakt hij zich ten slotte van het meisje meester, maar hij merkt dat in wezen hij met zijn gekwetste trots de verliezer is en Anna met haar bij alle schoffering ongebroken zuiverheid de meester. Kankrin ziet dan in dat hij en zijn soort aan de dood vervallen zijn.
In De merrie stelt Theun de Vries de machinaties aan de kaak van de mens, die probeert een dominerende greep te krijgen op een medemens. Het verhaal toont aan dat de kracht van een eigen, fiere persoonlijkheid spot met de willekeur van wie haar mishandelen.
Zo biedt deze Keuromnibus met een Friese roman, een historische roman over de Revolutie, een kunstenaarsroman en een sociaal-kritisch verhaal uit het vóór- revolutionaire Rusland, een zo breed mogelijk scala van thematiek, stijl en bedoelingen van een van onze grootste schrijvers.
Theun de Vries werd in 1907 in Veenwouden geboren. Tot zijn achtste jaar bleef hij daar. ‘Mijn kinderjaren stonden in het teken van de concreetheid der dingen.’ Zijn wieg stond letterlijk de hele dag tussen bloemen en bomen. Hij leefde steeds ‘buiten’ en de hang naar ruimte en natuur is een kenmerk gebleven in veel van zijn latere boeken, die zich van de meeste andere ‘streekromans’ onderscheiden door een sterk accent van het monumentale.
Hij stamt af van doopsgezinde patriotten en jacobijnen, waaruit hij zelf zijn socialistische en vaderlandslievende verworvenheden verklaart. ‘Het ware christendom was voor mij dat van de Bergrede: radicaal en communistisch.’ Ook in zijn jongste verhalenbundel - De namen in de
| |
| |
boom - heeft hij veel van zijn vroegste jeugdherinneringen verwerkt.
Van zijn achtste tot zijn twaalfde jaar woonden zijn ouders in Leeuwarden. Daar leert Theun voor het eerst de uitgestrekte Friese weigebieden kennen, die hem later tijdens zijn bibliotheekjaren in Sneek tot het machtige epos Stiefmoeder aarde zullen inspireen, een boek dat zoals Vestdijk eens heeft aangetoond, ‘door een eigen eenheid der tegendelen’ mag gelden als een zeldzaam geslaagde ‘lyrische inventaris’ van indrukken uit en herinneringen aan het open, koele land der gezeten boeren, maar ook opstandige veenarbeiders.
Zijn jeugd was niet gemakkelijk. In 1930 - hij heeft dan al drie dichtbundels gepubliceerd - verklaarde hij nog: ‘Daar ik pas 23 jaar ben, verwacht ik nog de belangrijkste levensfeiten. Moeilijke en onrustige jaren lagen toen echter al achter hem. Maatschappelijk gesproken had hij al heel wat afgezworven. Na gestrand te zijn op het gymnasium te Apeldoorn - waar de ouders na Theuns lagere-schooltijd gingen wonen - was hij werkzaam in heel wat beroepen, vaak als ‘volontair’ dus zonder een cent te verdienen: handelscorrespondent, privé- secretaris, voorlezer, magazijnbediende, journalist, tot hij in het leeszaalberoep een tiental jaren vaste grond onder de voeten vond. Maar naast het dagelijkse werk en de vele studies, die Theun begon, was daar al vroeg de schrijverij als compensatie voor en uitingsmogelijkheid van alle leed en tegenslag.
Theun de Vries schreef op zijn veertiende een heel bijbels drama, gedichten, toneelstukken, verhalen. Hij stuurt op zijn 20ste gedichten naar Dirk Coster, redacteur van het humanistisch-esthetische maandblad De Stem, die hem aanmoedigt en een aantal jaren grote invloed op hem zal hebben. In 1926 vormt het bundeltje Doodendans, een zinnebeeld, in veertig bladen met bijschriften bij plaatjes naar Hans Holbein de Jongere, zijn officiële lyrische debuut.
Een merkwaardig bundeltje met regels als:
Wat schraapt de hand robijnen fonkelrode?
Wat wint de witte ziel zich met geld-vergoden?
Een stervensuur weegt zwaarder dan al goud.
En welke schatten heeft een lijk van noode?
Het is de tijd van het vitalisme, van Marsman en zijn schuimende morgen en zijn vuren lach, van een nieuwe, hevig bezielde retoriek. Het grote woord werd niet geschuwd als er maar ‘een hart’, ‘een vent’ achter zat. Bij Theun de Vries zat het hart hóóg: hij stortte zich uit in een felle na- | |
| |
tuurlyriek, waarin al sociale sentimenten doorklinken. Het is de dichterlijke ontlading van een moeizame postpuberteit in een bedwelmende roes van worden, die soms toch zo machtig-monumentaal en gebeeldhouwde regels opleverden, dat Westerse nachten in 1930 bekroond kon worden met de Domprijs voor Poëzie. Theun de Vries werd beschouwd als het opkomende grote talent van de Nederlandse dichtergeneratie. Marsman schreef: ‘Ik overschat hem misschien maar ik verwacht van De Vries, dat hij binnenkort de verzen zal schrijven, waarnaar ik al jaren onder ons jongere dichters bleef uitzien: gedichten die van de hedendaagsegangbare jeugdpoëzie, die dood en donker met diepte identificeert, en weemoed met liefde en God met een klachtenbureau, sterk zullen verschillen: verzen waarin tranen helder zijn en somberheid niet neerslachtig, die boven de floersen snelle, vermetele lichten doen spatten, die verzen van spanning, waarin een jonge, vrolijke, vrolijke aarde danst, frisse, vrolijke tranen.’
Vestdijk wees op De Vries' vermogen tot het neerschrijven van ‘les jardins galants’, tot die galante, erotische poëzie, waarvan De Vries inderdaad ook met een kleine cyclus erotica uit 1928 getuigde. Toch zal de lyricus Theun de Vries ná 1930 vrijwel zwijgen, wanneer wij even afzien van het incidentele lange gedicht De dood, (verschenen 1948) in het najaar van '44 in het doorgangskamp Amersfoort geschreven.
In zijn eerste grote prozawerk, de historische roman Rembrandt van 1931, greep De Vries naar een genre, dat hij dikwijls opnieuw en met verbluffende resultaten zal aanvatten en variëren: de kunstenaarsroman. In Rembrandt - dat in 1932 bekroond werd met de Meiprijs C.A. Mees van de Nederlandse Maatschappij van Letterkunde (een tijdelijk pendant van de Van der Hoogtprijs) zocht De Vries vooral uitingsmogelijkheden voor eigen kwellende problematiek - sociaal en erotisch - die hij kristalliseerde in het leven van strijd, teleurstellingen, hartstocht en gebrokenheid, dat Rembrandt leidde.
Thans ziet De Vries dit boek - op het geld van de prijs kon hij toen gaan trouwen! - zelf méér als ‘een grootste greep’. De geslaagdheid acht hij maar gering. In het onstuimige proza van dit boek, in de snelle vaart waarin het is geschreven, in het vermogen karakters en figuren uit het verleden neer te zetten tegen een beeldrijk historisch decor, ontplooide Theun de Vries zich in elk geval als een rasverteller, als een groot prozatalent, dat zijn middelen beheerst en dat gedreven wordt om met woorden de werkelijkheid rondom hem te doorlichten tot nieuwe wer- | |
| |
kelijkheid. Rembrandt wordt meteen in verschillende landen vertaald, ook in Duitsland waar de nazi's in 1935 het boek in beslag namen en duizenden exemplaren aan de vernietiging prijsgaven. De auteur was toen immers een communist en zijn boek trouwens ook veel te vriendelijk voor de joden...
Omdat de kunstenaarsroman zo'n centrale plaats bekleedt in zijn totale oeuvre is het goed de vier voornaamste direct te noemen:
Pan onder de mensen, het tweede deel uit de cyclus Fuga van de tijd, uit 1954, is de roman van een eenvoudige Drentse herdersjongen, die een groot musicus wordt. Het karakter van de hoofdfiguur is fictief maar De Vries - die het zelf een van zijn beste boeken acht - verwerkte er veel sleutels in tot bestaande personen en situaties uit het muziekleven, maar legt vooral de nadruk op het groeiproces van de jonge kunstenaar.
Het motet voor de kardinaal van 1960 handelt over een lijfeigene, die huursoldaat wordt en later zanger in het pauselijk koor. Het is een indrukwekkende schildering van de tijd der late renaissance in Italië, met zijn verdorven politiek en zedelijke klimaat. Een belangrijke rol in dit boek speelt ook de Bourgondische componist Josquin des Prés.
Ziet een mens! uit 1963 - opgenomen in de Theun de Vries - 60-Keuromnibus - handelt over de Haagse periode van Vincent van Gogh en Moergrobben uit 1964 is geïnspireerd op het leven van Jeroen Bosch en, zoals P.H.H. Hawinkels in het Nijmeegs Universiteits Blad eens heeft aangetoond, qua stijl, inzet en allure van onbetwiste Europese rang.
Centraal in zijn kunstenaarsromans - waaronder in zekere zin ook De vrijheid gaat in 't rood gekleed gerekend kan worden, de ex-slaaf wordt immers kunstschilder! - stelt De Vries het probleem van de verhouding tussen de kunstenaar en de sociale dynamiek van de samenleving waarin hij werkt. Door zijn werk en innerlijke houding moet de kunstenaar zien zijn integriteit te bewaren, zijn roeping trouw te blijven en pal te staan tegen corruptie en maatschappelijke uitbuiting, die hem bedreigen. Door een visionaire greep op de dingen, een eigen beeldtaal moet de kunstenaar een teken van tegenspraak zijn in een gecorrumpeerde samenleving, tevens echter een symbool van culturele vooruitgang in een maatschappij, die sociaal ten goede verandert. En daarmee komen wij dan meteen op een element dat een beslissende invloed gaat uitoefenen op zijn hele werk en persoonlijkheid: dat van de sociale strijd en de sociale dynamiek als de wet van het leven en grondtoon van het kunstwerk. In zijn in 1941 verschenen bundel essays Vox Humana, heeft De Vries dit thema aan de hand
| |
| |
van de levens van verschillende grote kunstenaars al eens uitgewerkt, in een thans op stapel staande nieuwe bundel essays Het grote engagement zal dit in nog aanzienlijk toegespitster en actueler vorm gebeuren.
In zijn prachtige autobiografie Meesters en vrienden - uit 1962, bundeling van oorspronkelijk in De Gids verschenen artikelen - heeft Theun de Vries uitvoerig beschreven hoe hij zich uit het breekbare romantisme van zijn jeugdjaren ontwikkelde tot overtuigd socialist, marxist en communist. De jaren van grote studie van het marxisme vallen van 1933 tot 1935. Vóór 1933 geloofde De Vries al in de verworvenheden van de Franse Revolutie, na 1933, als het fascisme zich steeds duidelijker gaat opmaken de klok radicaal terug te zetten naar nieuwe, barbaarse middeleeuwen, gaat hij de socialistische Russische Revolutie zien als dé logische voortzetting van de burgerlijk - democratische, die met De Franse Revolutie inzette.
‘De tijden voor een Rembrandt-idylle waren voorbij. Het socialisme werd voor mij de enige kracht op wereldschaal die het fascisme zou kunnen stuiten en vervangen, 'schrijft hijzelf in Meesters en vrienden. Zijn keuze vóór het communisme betekent een breuk met vele vrienden, onder meer met Dirk Coster, een in de autobiografie beschreven ongelukkige episode. De levenskeuze was verricht, de richting was nu bepaald. De sociale strijd door de eeuwen heen, de mislukte of geslaagde aanpassing van individu en groep aan veranderde sociale omstandigheden, de sociale vooruitgang als beslissende factor voor elke andere vorm van vooruitgang, hij zal ze gaan verbeelden in een reeks van boeken, waarvan Rico Bulthuis eens getuigde: ‘Soms is het alsof hij één groot boek wil schrijven, dat ten slotte zal eindigen in een voor hem aanvaardbare werkelijkheid.’
De strijdbaarheid van zijn meeste boeken blijkt duidelijk uit de titels, die vaak iets uitdagends hebben Sla de wolven herder!; De vrijheid gaat in 't rood gekleed; een spook waart door Europa; Het wolfsgetij.
Na het gedeeltelijke mislukte Doctor José droomt vergeefs van 1933 - De tijd schreef er over: ‘Satanisch in elkaar gezet, doordrenkt met een weeë, humanitaire sentimentaliteit en vrijmetselaarsmoraal’ - volgt in 1934 de hartstochtelijke revolutieroman Eroica, die thans door De Vries zelf als een kweekprodukt van ongerijpte beïnvloedingen’ wordt beschouwd. Het werd in de kritiek ook bar slecht onthaald, maar de schrijver moest door deze van proletarisch sentiment spattende onklaarheid heen om tot hét grote meesterwerk, Stiefmoeder aarde, van 1936 te komen, dat nog
| |
| |
altijd wonderbaarlijke poëtische, muzikale boek, waarin hij in één grote monumentale stroom het conflict verbeeldt van gevestigde zede en revolutionaire vernieuwingsdrang. Hoewel doortrokken van grote sociale opstandigheid, slaagde De Vries erin tot een zo hoge mate van ‘objectiviteit’ te komen, dat het boek in die dagen van hevig anti-communisme onder de burgerij ook dáár een groot succes werd en goed onthaal vond.
Zelf schreef De Vries in 1965 nog over dit boek: ‘Stiefmoeder aarde (1936) heb ik geschreven tussen mijn 27ste en 29ste levensjaar, in een periode van grondige woelingen in het wereldbestel. Het werk werd voor mij onder het schrijven het boek der ontdekkingen. Ik ontdekte de maatschappij in haar eigenlijke beweegkrachten en samenhangen. Ik ontdekte mezelf in die historische verbanden, kind van een bepaalde tijd, land en groep. Ik ontdekte de tradities die mij hadden gemaakt en ik beleefde hun crisis-in mij en buiten mij. Ik ontdekte de wereld van onterfden en ontrechten en werd meegesleept door een solidariteit die hen drijft tot de gote opstandigheid tegen al wat hun bevrijding remt. Ik ontdekte kortom, een nauw omschreven, dynamische werkelijkheid, resulterende uit het conflict tussen gevestigde zede en revolutionaire vernieuwingswil - ik vond de stof voor een modern heldendicht.’
De uit het niets van het noorden opgedoken schrijver werd nu werkelijk een beroemdheid al sprak Eduard Du Perron ook smalend van ‘historisch knutselwerk’. De Vries rekende af met het zweverige humanisme van Coster en Havelaar maar moest óók niets hebben van het sterk onder invloed van Nietzsche staande elite-intellectualisme waarmee Ter Braak en Du Perron de Forum-generatie voor fascisme én communisme beide wilden behoeden. Mede daardoor geraakte De Vries als schrijver in een betrekkelijk isolement - na zijn vermeende ‘regionalisme’ stond nu zijn communisme brede erkenning in de weg en al onving hij in 1963 uit handen van een vroegere schoolvriend, minister Bot, de Staatsprijs voor Letterkunde, de PC Hooftprijs, hij blééf een ‘buitenbeentje’. misschien ook omdat hij nooit in de pas is gaan lopen met literaire revoluties en experimenten en ongebroken trouw bleef aan zijn eenmaal gemaakte sociaal-literaire keuze.
Na het verschijnen van Stiefmoeder aarde volgt nu ook snel de breuk met zijn superieuren uit de bibliotheekwereld, die hem zijn literaire vrijmoedigheden kwalijk namen. Hij gaat nu naast het schrijven veel journalistiek werk verrichten: van 1937 tot 1940 bij het Volksdagblad, van
| |
| |
1943 tot zijn arrestatie bij de illegale pers, van 1945 tot 1949 bij De vrije katheder en in 1950 nog enkele maanden bij De Waarheid.
In 1937 verschijnt Oldenbarneveldt, de eerste van een aantal historische studies die De Vries nog zal schrijven over o.a. Rutger Jan Schimmelpenninck, Karel de Grote en de dichter en jaren lange vriend Nijhoff. In 1938 publiceert hij Het rad der fortuin, en in dat zelfde jaar De bijen zingen In 1940 verschijnt de in de Theun de Vries - 60-Keuromnibus opgenomen - korte roman Wilde lantaarns. In de novellenbundel De tegels van de haard uit 1941 - later herhaaldelijk als De Friese postkoets herdrukt - keren weer veel jeugdherinneringen terug.
Al vóór de oorlog - die behalve veel illegaal werk ook de verschrikkelijke ervaringen in het kamp Amersfoort met zich bracht - in 1939, was hij begonnen aan wat de enorme historische roman uit het vóórbabylonische Mesopotamië zou worden: Sla de wolven, herder, voltooid in 1942, verschenen in 1946, een jaar nadat hij de Staatsprijs voor Verzetsliteratuur had ontvangen.
Het had het eerste deel moeten zijn van een omvangrijke cyclus ‘De drie rijken’ waarin ook romans hadden moeten verschijnen over het oude China en het oude India. Die zijn er nooit gekomen. En Sla de wolven, herder, waaraan De Vries jarenlange historische vóórstudie wijdde - hij maakte b.v. een compleet, speciaal trefwoordenboek en liet zich uitvoerig inlichten door de assyroloog professor Böhl - was eigenlijk nog de vrucht van het toeval. In 1939 leed de schrijver veel aan slapeloosheid. 's Nachts pakte hij vaak een boek over wereldgeschiedenis om boven de dreun van jaartallen en woorden in saap te kunnen sukkelen. Zo stootte hij op de geschiedenis van het volkskoningschap in het oude Sumerië, dat hij tot zo'n grandioos boek zou ombouwen.
Eveneens van 1946 dateren De vrijheid gaat in 't rood gekleed, de novelle Kenau en de novellenbundel De laars. In 1944 was illegaal onder het pseudoniem Swaertreger het onlangs herdrukte WA-man verschenen. Van 1948 tot 1954 verschijnt dan de korte trilogie over revolutiejaar 1848 en het leven van Marx en Engels: De vuurdoop (Een spook waart door Europa - Nieuwe rivieren - Hagel in het graan).
In 1952 verscheen Anna Casparii of het heimwee, dat werd bekroond met de Vijverbergprijs van de Jan Campertstichting, in 1954 Pan onder de mensen en Bruiloftslied voor Swaantje. In 1956 verschijnt de grote verzetsroman Het meisje met het rode haar, in 1940 Het motet voor de kardinaal, in 1962 het driedelige magistrale epos over de Februaristaking van 1941 in
| |
| |
Amsterdam Februari, in 1962 Meesters en vrienden, in 1963 Ziet, een mens!, in 1964 Moergrobben, in 1965 Het wolfsgetij, de ongewoon harde en realistische roman over een moffenhoer - het zielige meisje Mobsie -, in 1966 Doodskoppen en kaalkoppen, over het kamp Amersfoort en in 1967 De namen in de boom, verhalen. In 1966 fungeerde als Boekenweekgeschenk een sage van Theun de Vries, die zeer goed werd onthaald: Het zwaard, de zee en het valse hart.
Daarnaast verschenen nog de novellenbundels Eros in hinderlaag en Noorderzon, een bundel Chinese verhalen - Woe sjoeang, de weergaloze bruid - en in 1959 het boek, dat zijn ervaringen gaf over een reis door China, De meesters van de draak. Een aantal gebeurtenissen in China van einde 1966 en begin 1967 acht Theun de Vries een betreurenswaardige brutalisering die niet strookt met communistische beginselen.
‘Het is, zoals ik het zelf toen al heb kunnen bespeuren, een gevolg van een populair-chauvinistisch egalitairisme, dat in feite een communisme van de armoe is. Er is in China werkelijk sprake van een weergaloos chauvinisme, dat artistiek begeleid wordt door een in Rusland b.v. al tientallen jaren geleden achterhaalde Proletkult.’
Staat Theun de Vries, zelf lid van het bestuur van de cpn, dan op het Russische, revisionistisch gescholden standpunt?
‘De Sovjet-Unie was de eerste onuitwisbare stap, die niet de zichtbare effecten heeft opgeleverd, die wij er in de dertiger jaren van verwachtten. Misschien hebben we ook te veel verwacht. Ik blijf op de vooruitzichten van het communisme in de wereld hopen. De toepassing er van in China en Rusland vertoont tot op heden grote haperingen, maar die maken de noodzakelijheid van het communisme juist dringender dan ooit! Het nieuwe communisme zal waarschijnlijk nóch uit Rusland komen nóch uit China. Ik verwacht veel van een grote revolutionaire vernieuwingsbeweging in het oude Europa zelf.’
Theun de Vries woont thans met vrouw en dochter in het door de Stichting Diogenes mooi gerestaureerde huis aan de Amsterdamse Egelantiersgracht, waar nog meer kunstenaars een onderdak vonden. Hele dagen brengt de Vries hoog op zolder door, waar hij een ruim werkvertrek en een uitgebreide bibliotheek heeft. Zijn eigen literaire voorkeur gaat uit naar Tolstoj, Thomas Mann, Izaak Babel, de oude Ehrenburg, Balzac, Flaubert, Zola, Hemingway, Verga, Tsjechov, Vestdijk, Boon, Mulisch, Walschap, Streuvels en Couperus. Zijn laden herbergen nog heel wat onuitgegeven manuscripten, mappen met knip- | |
| |
sels en tekeningen - De Vries is ook een zeer verdienstelijk tekenaar en schilder, illustreerde zelfs eens voor eigen plezier de Faust en Stiefmoeder aarde! - schriften vol aantekeningen en opzetjes voor nieuwe boeken. Plannen genoeg: studies over Lenin, Spinoza, Cromwell, Robespierre, Hegel, Giordano Bruno; een reeks kleine historische romans op Griekse thema's; een boek over Potgieter; een nieuwe bundel verhalen; een bundel essays over Het grote Engagement; losse artikelen; toneelwerk. Zijn verstrooiing bestaat in wandelen en - als het mogelijk is - reizen; hij is ook een groot filmliefhebber.
Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag organiseert het Friese tijdschrift Die Tsjerne in Sneek een grote overzichtstentoonstelling van het hele werk van Theun de Vries inclusief de tekeningen. Maar al is hij nu 60, nét als de met hem bevriende Simon Vestdijk is hij van plan gewoon door te gaan met het werk, dat hij al tientallen jaren zo voorbeeldig heeft verricht: met het schrijven van boeken.
de uitgever
|
|