XXIV. Grouwlycke Menschmoordery, ontrent de dood der Coningen van Peru.
ZOo haast yemant der Koningen van Peru gestorven was, wierden een groot ghetal van sijn Dienaars en Vrouwen gedood, om hem in 't ander leven te gaen dienen; want sy geloofden in 't gemeen d'onsterflijckheydt der Zielen, en dat de goede heerlijckheyd, de quade straf ten deel viel: Doch van d'opstanding der Ligchamen haddense gantsch geen kennis.
Ter deser oorsaack dedense groote neerstigheydt, om de doode Lijcken door allerlei middelen voor verderving te bewaren, en eere aan te doen.
Doe Koningh Guanacapa, de Vader van Aragualpa, (by wiens tijdt de Spaanjaarden eerst in 't land quamen) stierf, wierden over de 1000. Persoonen van allerley ouderdom en standt ghedoodt, om in 't ander leven op sijn dienst te passen.
De gene, die op dese wys 't leven verlooren, hielden zigh voor gelucksalig, sulck een doodt te moogen sterven; en wierden omghebraght, na datse eerst veelerley Liedekens gesongen, en dapper gebrast hadden.
Deese onmenschlijckheydt ontrent oude personen was noch niet genoeg; maar sy Offerden haar oock (onder andere dinghen) kleyne Kinderen op; met welkers bloed sy d'overledene bestreken, makende met'etselve een streep over 't aangezigt heen, van 't eene oor tot 'et ander. Lib. 5. cap. 7.