XXII. Afgodery der Indianen van Peru en Nieuw Spaanje.
TE Peru waren d'Indianen in haar Afgodery so ontzinnigh, datse voor Goden aanbaden alle natuurlijcke dingen, die haar wat bysonders en uytstekend daghten te sijn.
Onder anderen was 'er een seer hogen Sandt-bergh, die insonderheydt aangebeden wiert. Als d'Acosta haar vraagde, wat voor Godlijckheydt sy daar in vinden konden? kreeg hy tot antwoord: Dat het een groot wonder was, sulck een hoogh Geberght van Sand te zien, in't midden van so veel kleyne Steenrotsen.
In de Stadt de los Reyes [of der Koningen] badense een Boom aen, wegens sijn ouderdom en grootte.
Desgelijks dedense met alle andere dingen, die of bysonder mismaakt, of bysonder schoon, of van 'er gheslaght eenigzins uytmuntend waren; meenende dat 'er eenige Godlijckheydt in was. Lib. 5, cap. 5,