| |
| |
| |
| |
Ter nagedachtenis aan Vader en Moeder die op 7 Mei 1943 gedood werden in het Duitse concentratiekamp Sobibor.
Voor Mirja, Tirtsa en de andere kinderen opdat zij hun leven in dienst zullen stellen van hun medemensen.
| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
‘Twintig jaar... twintig jaar ben ik nu,’ was Jaaps eerste gedachte toen hij vroeg in de morgen wakker werd. Maar er was geen blijdschap in hem zoals vroeger op z'n verjaardag. Vroeger... thuis, bij vader en moeder, ach, wat was een verjaardag toen gezellig: het verrassende van de cadeautjes, tracteren in de klas, 's middags de buurjongens en vrindjes van school en 's avonds de ooms en tantes op bezoek... de fijnste dag van 't jaar had hij het altijd gevonden!
Hoe gelukkig had hij zich gevoeld toen hij tien werd en hoe had hij zich destijds al verheugd op later, als hij twintig zou worden. Wat een feest moest dat zijn als je twintig jaar werd, want dan was je immers volwassen - was je een man! Oh, wat had hij zich als kind van die grote dag niet al voorgesteld! En nu...
Nu was 't zo ver, nu was hij eindelijk twintig, maar zonder enige vreugde in z'n hart. Nooit zelfs had hij zulke bittere gevoelens gehad als juist op deze dag... Wat was er overgebleven van zijn enthousiasme en van z'n idealen? Niets dan wat armzalige herinneringen...
Hè, kon hij nu maar eens z'n bed uit springen, onder de douche en dan heerlijk naar buiten gaan! Maar dit ellendige bed hield hem gevangen, al wekenlang! Hoe lang zou die broeierige gevangenschap nog duren? Hier in dit hete land, waarin hij eens z'n hoogste ideaal had gezien, maar dat hem nu de keel uit hing! En hoe lang zou de pijn nog duren? De pijn, die hem soms hele nachten wakker hield? Die eindeloze nachten zonder slaap, waarin de gedachten aan vroeger hem kwelden en hij lag te piekeren over die ene vraag, die over zijn ganse verdere leven zou beslissen: als ik beter ben, wat zal ik dan doen? Blijven... of weggaan? Ondanks alles toch hier blijven? Of de zaak in de steek laten en vluchten naar die wereld van rijkdom en overvloed?
| |
| |
Stel je voor: daar ginds kon je van de heerlijkste dingen zo veel eten als je hart maar begeerde! Daar hoefde je je niet de hele dag in de brandende zon af te sloven, hoefde je nooit 's avonds of 's nachts wacht te lopen en was er geen kans dat je plotseling een mes in je rug of een kogel in je buik kreeg. Daar ginds waren geen verraderlijke overvallen, waren geen nachtelijke schietpartijen! Je kon daar fijn wonen, in een mooie, eigen kamer, van alle gemakken voorzien! Studeren kon je op een beroemde universiteit, aan de leukste fuiven kon je deelnemen - een herenleventje kon je daar hebben! Een leven zonder zorgen en met een zekere, rijke toekomst!
Toch kon Jaap niet tot een besluit komen, want was het geen verraad, zo weg te vluchten uit het land, dat je nodig had? Maar wat werd hem hier dan geboden? Een stuk woestijn en een brandend hete zon. En langdurig, zwaar en eentonig werk. Zorgen en ontberingen en geen andere vooruitzichten dan een karig bestaan en een onzekere toekomst. Wat verlangde men toch van hem? Wat verwachtte men eigenlijk van hem? Hij had immers geen fut meer...
Niettemin moest hij kiezen. Wat koos je als je hier tussen kiezen moest: tussen een luilekkerland en een dor stuk woestijn?
Je moest toch wel gek zijn, stapelgek, als je in dat geval niet luilekkerland koos. Maar waarom nam hij dan geen besluit? Waarom schreef hij niet aan oom Jacob, dat hij kwam zodra hij beter was - dat hij dolgraag kwam!
Uit z'n hoofd kende hij 'm, die zo hartelijke brief van oom Jacob...
Enkele jaren geleden zaten we nog diep in de zorgen, maar nu zijn we alle moeilijkheden te boven gekomen. Uit mijn bescheiden werkplaats is een hele fabriek gegroeid en nog altijd breidt de zaak zich uit. Sinds kort wonen we in een prachtig huis en onze hartewens is nu, dat jij bij ons komt en bij ons blijft! Jaap, jongen, wees er zeker van dat alle narigheid dan tot het verleden behoort en dat je bij ons heel gelukkig zult zijn. En dat je tot ons gezin zult behoren alsof je onze eigen zoon was. Tante en je nichtjes verbeiden je komst en daarom, Jaap, hak de knoop door en kom bij ons - kom toch naar Amerika!
Hoe eenvoudig: hij hoefde maar te schrijven en zodra hij beter was, kon hij in een vliegtuig stappen en naar Amerika vliegen, waar hij door z'n familie met open armen ontvangen zou worden. En toch...
| |
| |
Zo eenvoudig wàs 't niet! Want als hij ging, dan waren alle inspanningen en opofferingen van de laatste jaren voor niets geweest. Dan had hij z'n heiligste ideaal niet alleen verloren, maar bovendien verloochend. Weggaan, dat was verraad! Verraad tegenover z'n land en bovenal: verraad tegenover al die doden...
En wat moesten z'n vroegere makkers wel van hem denken als hij de strijd opgaf? En vluchtte, nu ze zulk groot nieuws voor hem hadden. Zo had het in hun brief gestaan:
Jaap, weet je nog hoe vaak we er over gepraat hebben? Wat we later samen zouden gaan doen? Die plannen gaan we binnenkort verwezenlijken. Weet je nog hoe we lief en leed gedeeld hebben, hoe we samen hebben gestreden en overwonnen? Daarna zijn we uit elkaar geraakt, maar nu zijn we weer bijeengekomen en hebben we besloten voortaan bij elkaar te blijven en samen aan onze gemeenschappelijke toekomst en aan de toekomst van ons land te bouwen - de oude droom, die wij eindelijk tot werkelijkheid gaan maken!
Luister: over twee maanden krijgen we de beschikking over een flinke lap grond, 40 kilometer ten zuid-oosten van Gaza. Nu is het daar nog een dorre woestenij, maar dat gaan wij veranderen. We zijn hard bezig om voldoende voorschotten voor het aanschaffen van de benodigde spullen te krijgen en ik geloof stellig dat dit lukt omdat men vertrouwen in ons heeft. Wanneer zullen we op onze eigen tractor onze eigen grond ploegen en het zaad uitstrooien? Wanneer zullen we onze eerste oogst binnenhalen en ons eerste kalf ter wereld helpen?
Het slot van deze brief luidde:
Jaap, je weet 't: wat één van ons overkomt, voelen wij allen. We hebben dan ook allen met je meegeleefd toen we hoorden wat er met je gebeurd was. Op onze bijeenkomst vertelde David dat je toestand ernstig was, maar dat de dokters geloofden dat je zult herstellen. Het is onze vurigste hoop, dat je spoedig beter wordt, Jaap, en dat je je dan bij ons zult voegen. Jij bent immers één van ons en we zouden niet graag zonder jou beginnen... Maar waarom zie je de toekomst zo zwart in dat je ons zo moeizaam verworven land zou willen verlaten? Jaap, denk aan Michael, denk aan Dinah en onze andere kameraden, met wie wij onze dromen en toekomstplannen gedeeld hebben, maar die de verwezenlijking daarvan
| |
| |
niet hebben mogen beleven. Jij lééft, jij hebt een toekomst en daarin kun je altijd rekenen op ons, je oude makkers! Bijna de hele ouwe troep, drieentwintig jongens en zestien meisjes, doet mee, dus negenendertig in totaal. Jaap, jij kunt daar veertig van maken en meer dan dat: ook jij kunt deelnemen aan die wonderlijke pioniersarbeid, die dorre woestijnen tot vruchtbare akkers maakt en nieuwe woonoorden schept voor vervolgden en onderdrukten!
Toen Jaap deze brief voor 't eerst gelezen had, was er wel weer iets van het oude idealisme in hem opgevlamd. Maar zodra hij er over was gaan nadenken wat die pioniersarbeid in werkelijkheid betekende, had hij weer alle moed verloren. Daarop was de brief uit Amerika gekomen, waarin oom Jacob bevestigde hoezeer hij welkom was. Maar ook die brief had geen uitkomst gegeven, integendeel, steeds ernstiger had hij van toen af aan geleden onder de tweestrijd, die in hem woedde: of hij naar zijn familie in Amerika, dat hem een luilekkerland leek, zou gaan, of naar z'n oude makkers, die een beroep op hem deden.
Kon hij z'n vrienden in de steek laten? Maar de ongekende mogelijkheden van Amerika dan? En zo piekerde hij al vele dagen en nachten lang zonder dat hij tot een beslissing kon komen. Hoe kwam het toch dat hij zo besluiteloos was? Hoe kwam het toch dat hij zich zo moedeloos en zo wanhopig voelde? Kwam dat door de pijn en doordat hij zo zwak was? Of kwam het misschien doordat hij zich zo eenzaam en verlaten voelde, ook al was iedereen in het ziekenhuis even aardig tegen hem. De verpleegsters, hoe druk ze 't ook hadden, vertroetelden hem en deden wat ze konden om hem op te beuren. Maar dat lukte hun niet, zo diep zat hij in de put en geen mens die hem er uit kon halen. Alleen was hij, alleen zou hij voorlopig blijven - in z'n eentje zou hij z'n probleem moeten uitvechten...
Hij had zich wel meer eenzaam en verlaten gevoeld nadat het vreselijkste was gebeurd wat een jongen kon overkomen. Maar altijd had hij zich er doorheen weten te slaan. Soms, als hij zich wilde uiten en er niemand was tegen wie hij zich kon uitspreken, had hij z'n toevlucht gezocht bij het boek dat hij op z'n tiende verjaardag had gekregen. Dat boek dat hij eerst zo eigenaardig had gevonden omdat er niets in stond. Vader had hem toen uitgelegd dat het de bedoeling was dat hij dit boek zelf zou schrijven - dat hij er z'n ‘dagboek’ van zou maken. Aanvankelijk had hij z'n dagboek ijverig bijgehouden, daarna had hij
| |
| |
het maandenlang verwaarloosd, maar later, toen het leven zo moeilijk werd, was hij af en toe toch weer z'n gedachten aan dit dagboek gaan toevertrouwen. En in vele gevallen had hem dit geholpen, had hij zich van allerlei trieste gedachten kunnen bevrijden door ze op te schrijven. Gedurende lange tijd, toen hij even eenzaam was als nu, was z'n dagboek zelfs z'n beste vriend geweest - de enige tot wie hij zich kon uitspreken en die daardoor een grote steun voor hem was geweest.
Je van nare gedachten ontdoen door ze op te schrijven... problemen tot een oplossing brengen door ze op papier te zetten... zou hem dat nu nog mogelijk zijn? Jaap betwijfelde het. Maar waarom zou hij 't niet eens proberen? Hoe? Door weer een dagboek te gaan bijhouden? Nee, dat had geen zin, hier in 't ziekenhuis gebeurde immers niets. Maar misschien door toch eens alles wat er in hem omging, op papier te zetten, al was 't maar om die wirwar van gedachten eens zo te ordenen dat hij er uit wijs kon. Van z'n gedachten en gevoelens moest hij een soort boekhouding aanleggen om daarmee de balans op te
| |
| |
maken, waardoor hij wellicht gemakkelijker tot een besluit zou kunnen komen...
Had hij vroeger ook niet eens zoiets gedaan? Op een oudejaarsavond? Op de vooravond van een nieuw jaar opdat hij dat met een schone lei kon beginnen? Bij die gelegenheid had hij in z'n dagboek een overzichtje gegeven van wat hij in dat jaar gedaan had - had hij de balans opgemaakt. En toen hij met het oude jaar had afgerekend, was hij plannen voor het nieuwe jaar gaan maken...
Als hij dit nu ook eens ging doen... want zoals 't nu was, kon het toch niet blijven: hij móést proberen uit de put te komen, hij móést proberen een nieuw leven te beginnen en dan net als voor een nieuw jaar - met een schone lei! Hoe? Z'n dagboek had hij bij zich; dat lag in z'n nachtkastje. Sinds hij hier was had hij 't nog niet ingekeken - dat had hij niet gedurfd vanwege de vele herinneringen, die het bevatte. Die bittere pil zou hij echter moeten slikken wilde hij ooit tot klaarheid komen. Maar hoe zou hij 't dan aanleggen?
Even dacht Jaap na. Toen wist hij 't. Hij zou verschillende fragmenten uit zijn dagboek herschrijven tot één lopend verhaal, tot een verslag van z'n jeugd, die vandaag was geëindigd. Hij was nu immers twintig, hij was volwassen, hij was een man! Welnu: als zodanig moest hij een nieuw leven beginnen. Alleen door een balans van het verleden op te maken, kon hij een plan voor de toekomst opstellen. Ja, dit was de enige manier om uit die vertwijfeling en wanhoop van de laatste tijd terug te keren tot het leven!
Jaap voelde dat er weer iets van de oude veerkracht in hem was teruggekeerd. Hij had eindelijk weer eens een doel voor ogen en dat schonk hem meteen al nieuwe kracht. Scherp zag hij wat hem te doen stond: een verslag van zijn leven schrijven dat hem in staat zou stellen de juiste koers te bepalen en dat een einde zou maken aan z'n tweestrijd. Want zeker zou hij door die schrijverij tot een wel overwogen keuze kunnen komen - uit dat overzicht van het verleden zou ongetwijfeld blijken of hij hier moest blijven of naar Amerika moest gaan!
Een tintelend gevoel doorstroomde Jaap, een blos kleurde z'n wangen en z'n ogen kregen weer glans. In z'n nachtkastje lag zijn dagboek en ook nog een ongebruikt schrift met een harde kaft. Daarin ging hij z'n levensverhaal schrijven; dat schrift werd het boek van z'n leven...
Jaap ademde diep. Hij ging een boek schrijven om zich uit de narig- | |
| |
heid te bevrijden en een nieuw leven te kunnen beginnen. Schrijven mocht hij al weer van de dokter en voorlopig had hij alle tijd en gelegenheid zich aan z'n nieuwe taak te wijden.
Wat een idee: 'n boek, een echt boek ging hij schrijven! Een boek, dat anderen misschien ook wel wilden lezen, want de gebeurtenissen, waarover hij zou verhalen, waren interessant genoeg. Maar wacht eens... had elk boek niet een titel? Dan moest zijn boek ook een titel hebben! Maar hoe zou hij z'n boek dan noemen?
Hij dacht aan zijn vader en moeder, hij dacht aan z'n zusje Mirjam en aan z'n makkers - hoe zou hij z'n gevoelens jegens al diegenen, die hem toch zo dierbaar waren, kort en krachtig in die titel tot uitdrukking kunnen brengen?
Toen pakte hij het schrift met de harde kaft en nam z'n pen. Op het etiket schreef hij slechts één woord, dat echter in al z'n kortheid voor Jaap een ganse wereld van vriendschap omvatte. Dit ene woord: Chaweriem.
|
|