Vlamrood(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Onweer. (De vrouw): 't Wolkfloers nadert aan 't moorddadig zwaar-verzadigd gewelf Waar de krijgsdrom reeds op radert: Floers, versnoerd om zichzelf In de draaiwind, in de duizel naar de zaalwand gevoerd: Naar de radelooze Hades, die gestadig rumoert. (De man): Hagel. Hagel. Zwart behangsel waar de Slang achter loert. Die uw oogen, binnen franjes, vol azuur-nacht, ontroert. Rijk als lelies. - (De vrouw): Wank'le wellust in de maalstroom des tijds. [pagina 8] [p. 8] (De man): Haat uw hartstocht. Offer alles aan 't vermeend generzijds. Haat uw schoonheid om die laster, waar ge uzelf mee weerspreekt. Vraag de windvlaag. Vraag het weerlicht welk een recht zich hier wreekt. (De vrouw): Na de hagel, de verwoester, waar de stortzee door stroomt, Enk'le stapels, nauwlijks kenbaar, met een troostglimp omzoomd. De gebergten overpurperd in de namijmerij. Overhaast zich zóó de zomer - waarom wij! Waarom wij? (De man): Overschaduwd - tot ontlading overstapeld gewelf! Welk een schouwspel van benauwing! [pagina 9] [p. 9] (De vrouw): Het vernietigt zichzelf. (De man): In de schuimval der gevaarten, als geen meeuwkreet zoo vrij, Na die zwoelte, na de mulheid - ongenadig als gij. Vraag de ruimte welke rechten gij uzelf nu ontneemt. Is de gloed-schok, is het wonder der verrukking u vreemd? Onwaarschijnlijke dag! Al-doorsplijtende slag. In de krampen van de holten zijn de massa's geschonden, Boomen, bukkend in omarming, drukken monden op monden. Vlinders worst'len, en spillen Uit wonden Rook en vlammen. [pagina 10] [p. 10] Bont verschillende plaatsen Weerkaatsen De grillen. Alles-blusschende wolkbreuk! Zij korten Zich de wieken, en storten Onze schuilwand voorbij. Uw onzekere omlijning! Uw gewichtloos wit omhulsel! Verschijning Van aromen! Schrijnend haarzwart; paarlemoerstrengen! Gij In uw hoogmoed! Onverwinlijk onverbiddelijk vrij. --------------- Voor het spoelen van de zee-zoom ligt het strand spiegelglad. Alles hunkert naar de schennis, naar de dans, niets dan dat. De stad Naar de hagels. Onder hoeven hunner kleppers bespat Met gesidder. [pagina 11] [p. 11] (De vrouw): Maar de stilte die rijn recht reeds herneemt! Hoe de vlakte met rijn afgrond naar uw droomwereld zweemt! Hoe de gramschap weer versmoord wordt in de steenketens. Hoort Gij de schudding! De bespotting van uw hersenschim? Voort! Vorige Volgende