De nacht(1920)–Hendrik de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 30] [p. 30] Wandeling. Wij wand'len over wolken van hoog zand. De zee, half dag, half nacht, rolt aan de rechterkant. Door 't bolwerk buldert het. Op d' andre zijde Van 't bouwsel moet weer uitzicht zijn. Maar 't wijde Geweld vertroebelt in de duisternis. Nabij slechts, torenhoog, traag schuimgesis. De horizon is overal te zoeken, Is nergens vindbaar in de blindend zwarte doeken Waarop geen schip zich teekent. - Wel zijn hier en achter De dijken zomerheete streken. De baren breken Door tralie-hokken. - Zachter Verhoopt zich 't gistend vocht, verkluwend, om te stollen Tot heuvelen met lanen Waarop zich kloven hollen Waar kronkels neer langs tranen. Vorige