beeldje aan een pin in de grond gestoken, dat heette het haarspit. Daar had hij de zeis op gelegd en nu tikte hij met een hamer op de snede. Dan werd die snede van de zeis zo dun als een haar.
‘Tink, tink, tink!’ zei het. Dat klonk zo leuk in de stille avond.
Klaas vertelde alles. En zijn vader vond het best.
‘Bind er een stukje wit papier aan,’ zei hij. ‘Dan zie ik het touw beter in het donker.’
Dat beloofde Jaap. Hij rende met vrolijke sprongen weg.
‘Eén gebraden vissie voor mij!’ schreeuwde Klaas hem na. Natuurlijk, kon hij krijgen. Wie weet, hoeveel ze wel zouden vangen, als ze zo heerlijk vroeg bij het water waren! Hoe vroeger op de morgen, hoe beter de vis wou bijten....
Jaap vloog de kamer in, waar het al schemerig begon te worden. ‘Vader, moeder,’ riep hij, ‘nou heb ik een mooie uitvinding! Ga maar gerust slapen allebei en ik zal u wakker maken, net zo laat als u wilt. Hoe laat moet het, vader?’
‘Nou....,’ glimlachte vader, ‘als jij dat dan zo precies kan, Jaap.... Om, lâ 's kijken,.... om vijf minuten voor halfvijf. Dat is nog meer dan een half uur voor zon. Als je dat kan, is de eerste vis, die wij morgen vangen, voor jou alleen.’
‘Dâ's afgesproken!’ lachte Jaap.
‘En wat is nou je uitvinding?’ vroeg vader.
‘Dat vertel ik morgenvroeg pas,’ zei Jaap geheimzinnig. ‘Om vijf minuten voor halfvijf!’
Moeder keek op de wekker, die op de schoorsteenmantel stond. Het was bijna negen uur.
‘Dan nu maar gauw naar bed,’ zei ze. ‘Wij gaan ook dadelijk. Welterusten, Jaap!’
‘Welterusten, moeder! Dag vader! En als die eerste vis nou es zeven pond weegt?’