Woord vooraf
Beste jongens en meisjes,
Je denkt misschien: Een Indianenboek, fijn!... Maar als je een boek verwacht met vreselijke gevechten en krijgsgehuil en dans om de martelpaal, leg het dan maar weg, want dat is het niet. Dat soort boeken heb ik vroeger ook gelezen, maar toen het mij duidelijk werd, dat zulke Indianen als daarin beschreven werden niet eens meer bestonden en zo wellicht niet eens bestaan hadden, maar door de een of andere meneer die nooit in het land der Indianen geweest was, waren bedacht, voelde ik me aardig beetgenomen.
Van dit boek kan ik verklaren, dat ik er geen wilde avonturen voor uit mijn duim heb gezogen. Ik heb de Indianen beschreven, zoals ik ze heb leren kennen. Ik heb hun land en enkele van hun dorpen bezocht en ben met ze op jacht geweest in het oerwoud. Daarna heb ik hun leven bestudeerd, waarbij ik aan het werk van een paar grote geleerden veel te danken heb. En daarom kan ik nu zeggen: zoals Panokko hier getekend wordt, zo heeft hij daar heus geleefd op de grens van Suriname en Brazilië en zo zwerft hij daar waarschijnlijk nòg rond met zijn vrienden Wempi en Arawatta. Ik heb alleen de namen een beetje veranderd. Want later gaan een paar van jullie misschien zelf het oerwoud nog eens in en bovendien zijn er ook al Indianen die lezen kunnen. En ik zou het voor Panokko niet prettig vinden, wanneer hij op een dag te horen