| |
| |
| |
| |
Prachtische wenken voor den verteller
Na de wenken voor den verteller, die aan onze vorige Kerstvertelboeken Als alle lichten branden en Blijde Lichten werden toegevoegd, moge ik hier een samenvatting geven van de voornaamste regelen, die in het bijzonder voor de Kerstvertelling het overdenken waard zijn.
Het is dikwijls moeilijk, om iemand bereid te vinden, op het Kerstfeest te vertellen. De meest voorkomende verontschuldigingen, waarmee men zijn weigering motiveert, zijn: ‘Dat kan ik niet,’ en ‘Dat durf ik niet.’ Maar ook zij, die in hun hart van het tegendeel overtuigd zijn, gebruiken soms de eerste verontschuldiging uit een soort coquette bescheidenheid, òf omdat zij voor de tweede niet eerlijk durven uitkomen.
Niemand heeft het recht, om te menen, dat hij in het geheel niet vertellen kan. Ieder mens draagt de mogelijkheid tot goed vertellen in zich in de gave van zijn taal. Een ‘spreker’ behoeft men daarom nog niet te zijn. Eenvoudige, nederige mensen, die het niet om persoonlijk succes te doen is, zijn dikwijls de beste vertellers.
Maar het vertellen op het Kerstfeest, voor een grote zaal vol kinderen, brengt wel enkele moeilijkheden mee, die de tweede verontschuldiging verklaarbaar maken. Wij zullen de voornaamste behandelen. Maar men bedenke vooruit, dat geen vrees ons mag weerhouden, om iets voor den Heiland te doen. Vrees is gebrek aan liefde. De volmaakte liefde drijft de vrees buiten (1 Joh. 4:18).
De aanwezigheid van vele volwassenen op het Kerstfeest heeft op den verteller soms een beklemmende invloed. Hij bedenke dan goed, dat hij niet voor hen vertelt, maar voor de kinderen. Denk ze weg, ze tellen niet mee. Ze zijn slechts gekomen om van de vreugde der kinderen te genieten. En u vertelt toch niet, om in hun ogen een goed figuur te maken? Zie den Heiland ook onder de tegenwoordigen. Zijn aanwezigheid
| |
| |
VREDE OP AARDE
Personen:
Jan Verkerk. |
Een vijandelijk soldaat. |
De kameraden. |
1. | Wat ik nu ga vertellen, is gebeurd in de wereldoorlog en op net zo'n avond als deze.
Tegenstelling: overal Kerstfeest, maar in de loopgraven.... - Niemandsland. |
2. | In een der meest vooruitgeschoven stellingen stond Jan Verkerk op wacht - zijn toestand.
Was hem dat vroeger overkomen?.... Nu kon hij niet meer zingen. |
3. | Maar er was iets, dat hem verontrustte....
De weldadige stilte - Jans gedachten kwamen terug: vrouw en kinderen - brief - welke dag?
Kerstfeest! Tegenstelling tussen het vorig jaar en nu. |
4. | Maar God heeft jou niet vergeten!
Alzo lief....
Plotseling merkte hij, dat hij toch stond te zingen.
Zijn kameraden moedigen hem aan.
Het antwoord van de overkant.
Jans ontroering. |
5. | Wist Jan Verkerk wel, wat hij deed?
Uit de loopgraaf - zijn hart trok hem naar de overkant - geen vijand, een broeder - geen haat meer.
De ontmoeting, de kameraden - konden ze elkander verstaan? Vrede in het hart door de liefde van Christus. |
6. | Maar plotseling sprong een rode vlam ten hemel.
Het afscheid - houd de vrede vast! - Jans vreugde: een teken!
Na deze nacht kon hij weer zingen.
De toekomst? Het vrederijk van Christus wacht in de verte. |
| |
| |
HET KERSTFEEST VAN OLAV NILSON
Personen:
Olav. |
Zijn moeder. |
Sven Peterson. |
Een oude Rotterdamse zeeman. |
1. | Ik wil je vertellen van een jongen, die voor het eerst naar zee ging. Hij heette.... - hij woonde.... - het gezin. Vertrek, enkele weken voor Kerstmis - zijn blijdschap, moeders zorgen - Olavs drift - het Bijbeltje.
Het afscheid: Met Kerstmis weer thuis! |
2. | Vrolijk ging Olav aan boord.
Sven Peterson en zijn plagerijen.
Duitse haven - brief naar huis - de laatste avond samen uit - Sven drinkt te veel - de ruzie - het mes - de politie. |
3. | Maar waar was Olav Nilson gebleven?
Zijn vlucht - zijn angst - hij durft niemand meer onder ogen te komen - verstekeling.
Werd pas in de volgende haven ontdekt: Rotterdam.
Naar het ziekenhuis. |
4. | En daar lag hij toen en niemand kon hem verstaan.
Hij durft niet meer bidden - zijn verdriet om zijn moeder - zijn angst over Sven.
Maar er was een oude zeeman in de stad....
Olavs blijdschap, als er toch een is, met wien hij praten kan. Toch ontwijkende antwoorden - wil niet terug en durft aan God niet denken.
Denk je, dat je God ontvluchten kan? |
5. | Daar, in het ziekenhuis, heeft Olav toen Kerstfeest gevierd
- de betekenis van het Kerstfeest.
Olavs worsteling en overwinning - de terugkeer.
En nooit heeft hij Holland vergeten, waar hij voor het eerst waarlijk Kerstfeest had gevierd. |
| |
| |
MIST
Personen:
Frikke. |
Barend de stroper. |
Oude Geert. |
1. | Er was eens een jongen, die heette Frikke. Die zat op de rand van een ingevroren roeiboot te wachten.
Op wien hij wachtte - wie Barend is - de weersomstandigheden - de zee op. |
2. | Waarom ging je vanmorgen niet, Barend, tegelijk met de anderen?
Zijn dit jouw netten, Barend?
En toch is 't niet eerlijk!
Niemand ziet het.... En God dan? Helaas, Die wel! |
3. | Plotseling houdt Barend op met werken en luistert scherp.
Biezen Geert: ‘Hoe komen die netten er uit?’
De ruzie - de slag.
O, o, wat heb ik gedaan? |
4. | Barend is helemaal in de war.
Geert op de slee. Door de mist. En niemand ziet hen zwoegen.
Maar God dan?.... Gelukkig, Die wel!
Bij de dijk - naar Geerts huis. |
5. | Barend holt om den dokter - er moet iemand bij Geert blijven.
Is dat jouw toverboek, Geert?
Het antwoord.
De volgende morgen hangt er een splinternieuw net aan de klink van de deur. |
| |
| |
HET SPOOR IN HET BOS
Personen:
Grootvader Hilhorst. |
Zijn zoon Hendrik (Vader). |
Zijn zoon Ab (Oom Ab). |
Albert en Kees. |
1. | Diep in het bos staat een aardig huis....
Het loflied van dat bos.
Maar Grootvader Hilhorst.... - Hij kan geen Kerstfeest vieren. Juist tegen Kerstmis somber en nors.
Het ongeluk van voor 10 jaar - het bloedspoor.
Brieven ongeopend verbrand - pogingen tot verzoening mislukt. |
2. | Maar daarom wordt er in dat huis wel Kerstfeest gevierd!
Kerstboom halen - bij terugkomst gesprek tussen vader en grootvader: Ab komt! - Grootvader onverzoenlijk.
Kerstboom klaarmaken - Grootvader loopt het bos in: 10 is een raar getal. |
3. | Terwijl de anderen Kerstfeest vieren, loopt Grootvader in het bos.
Schot - aangeschoten hert - bloedspoor - het ongeluk. |
4. | Daar ligt Grootvader Hilhorst nu hulpeloos in de diepte.
Sterven? - Angst voor de eeuwigheid.
Kan hij 't nooit meer goed maken?
Grootvaders droom en gebed.
Zijn fluit. |
5. | Er ging een eenzame fietser over de straatweg.
Vaders fluitje!
De ontmoeting - de arbeiders - naar huis. |
6. | En toen heeft Grootvader die avond toch weer Kerstfeest gevierd.
Niet om de Kerstboom etc.
Kerstfeest = Genadefeest. |
| |
| |
HET LIED DER ENGELEN
Personen:
De kleine engel. |
Gabriël. |
Het weesmeisje. |
De moeder van het weeshuis. |
1. | (Desgewenst): Ik wil jullie een verhaal vertellen, dat niet waar gebeurd is, maar tòch mooi en waar je iets van leren kan, dat je toch vooral goed weten moet. Luister maar:
Het gebeurde op een Kerstdag, dat de engel Gabriël....
Alle engelen bijeen - de opdracht - de kleine engel ook mee - de waarschuwing van Gabriël. |
2. | De kleine engel vloog verder en verder.
Waar hij kwam: boven een stad;
in een huis: twist;
in een zaal: onverschilligheid;
in een kerk: de hoogmoed van de kinderen;
het verdriet van de engel. |
3. | Maar plotseling sprong hij op van vreugde, want hij hoorde....
Het orgel - het stemmetje - het standje van de andere kinderen - de schaamte van het meisje.
De engel vlucht naar het bos. |
4. | Terwijl hij daar zo zat te treuren, kwam Gabriël.
Drie visioenen: vader en moeder bij de wieg;
moeder en kind voor het portret,
het kind bij het sterfbed van de moeder. |
5. | Toen zweefde de engel naar het weeshuis.
De kinderen bij de kerstboom.
Het meisje in bed.
Het gesprek met de weesmoeder.
Het gezang van het weesmeisje: een parel van grote waarde. |
| |
| |
HET HACHELIJK AVONTUUR VAN HARM WOLF
Personen:
Harm. |
Vader Wolf. |
Moeder Wolf. |
Arend, Govert en Jannetje. |
1. | Harm werd op een schip geboren en dat schip was op reis....
De schipperij in die dagen.
Het leven aan boord.
De kleine woelwater - de vaart op de grote rivieren - de mooie zomeravonden - de kerk - de school. |
2. | Maar op een winterdag gebeurde er een groot ongeluk....
Van Utrecht naar Brouwershaven - het ruwe weer - man overboord.
Op de rede van Brouwershaven - Harms verlangen.
De verandering aan boord. |
3. | Toen Harm vijftien jaar was, werd hij matroos. Voor Kerstmis thuis.
‘De Volharding’ - de eerste dagen op zee.
Genua - naar Griekenland.
Windstilte - de sloep achter het schip. |
4. | ‘Wolf, vannacht heb je wacht.’
In de sloep - er komt wat wind - de droom - het ongeluk - Harms schrik - zijn angst - zijn gebed. |
5. | Een week voor Kerstmis kwam de Volharding in Holland.
De schipper bij moeder Wolf - het telegram.
Hoe Harm gered werd.
Met Kerstmis was hij nog niet thuis.
Moeder naar de kerk. Haar troost: Hij is behouden.
En in de namiddag hoorde ze plotseling een schreeuw in de gang: ‘Moeder!’.... |
| |
| |
HET ARM BEZIT
Hoofdpersoon: Caspar den Arend.
1. | Caspar werd geboren in een steegje....
Zijn tochten langs de winkels.
Zijn levensdoel: rijk worden. |
2. | Toen C. van school af was....
Fietsjongen - liftjongen - studie - C.'s dromen als weldoener. |
3. | Niet altijd gaan jongensdromen in vervulling, maar....
Hulpbediende - verkoper - chef-verkoper.
Naar een andere zaak - compagnon.
Moeders oude dag. |
4. | Caspar trouwde met de dochter van zijn compagnon - en werd opgenomen in de ‘hogere kringen’.
De zaak groeit, maar de zorgen ook: zakenreizen, conferenties.
Het geld stroomt binnen, maar Caspars gezin....
Caspars benauwde droom. |
5. | Twee woorden van Jezus:
Op de begrafenis: Alle boom, die geen goede vrucht voortbrengt....
In de kerk: Vergader u geen schatten op de aarde....
Maar Caspar kan niet meer terug: zijn gezin is hem ontgroeid; de schatten houden hem vast. |
6. | Toen kwam de oorlog.
Het bombardement - de vlucht - de terugkeer.
Caspars tocht door de stad: zijn zaak;
de liftkoker;
het ouderlijk huis.
De derde kennismaking met Jezus: Arm geboren, om ons rijk te maken.
En dan, eindelijk, voelt Caspar zich los van zijn geld.
Een andere rijkdom trekt hem. |
| |
| |
ROEL RUIG
Personen:
Roel. |
Zijn vader. |
Zijn moeder. |
1. | Hoog in het Noorden lag een eiland.
De storm, de branding. Maar het huisje....
Roels vader werkte hard. Voor wien?
Maar Roel was niet blij, toen hij op het land moest werken. Hij wou naar zee. Een jongensgril? |
2. | Die hele zomer werkten Roel en zijn vader samen.
Roels slordigheid. Vaak op een duintop. Ik wou zo graag naar zee....
Toen heeft Ruig zijn zoon verteld.... Maar de zee bleef trekken. ‘Jij blijft thuis.’ Daarna helemaal mis. |
3. | Op een winteravond hadden ze weer de grootste ruzie.
‘Als je weggaat, kom je er nooit meer in.’
‘Dan ga ik direct.’
Tevergeefs gewacht. Tevergeefs gezocht. |
4. | Er kwam een stille trieste tijd voor die beide ouders.
Moeders hoop. Vaders geheim.
Vader Ruig ging jutten. Twee winters gingen voorbij.
Het derde Kerstfeest brak aan sedert Roels vertrek. |
5. | Op de vooravond van dit derde Kerstfeest was moeder Ruig in de keuken bezig. Haar blijdschap. Haar gezang.
Maar haar man zat in de kamer te schreien.
Hun gesprek. Hun gebed.
Ook als Roel niet kwam, zou het toch een goed Kerstfeest worden. |
6. | De volgende middag reden er wagens naar het strand.
‘Man, je moet ook gaan.’ - De redding. Met den drenkeling aan de kersttafel.
‘Onze Roel komt vast terug.’ En toen ging de deur open en.... |
| |
| |
heft immers de invloed der anderen op? Hij is bezig, Zijn werk te doen in de kinderharten en u moogt door uw vertelling daar aan meehelpen. Wat de mensen dan straks van u denken, dat komt er niet op aan. Wat Hij van u denkt, dàt beslist.
Een moeilijkheid van betekenis is verder, dat op het Kerstfeest dikwijls alle Zondagsschoolklassen van de plaats zijn samengevoegd; groot en klein zit dooreen en moet van één vertelling genieten. Dit bezwaar is werkelijk zo groot, dat een splitsing in twee groepen steeds aanbevolen moet worden.
Is dat niet mogelijk, dan passe men zich in woordkeus aan bij het gemiddelde van de groep der kleineren, maar in keuze van het onderwerp bij het gemiddelde der groteren. Men neme dus een qua inhoud nogal moeilijke vertelling, die ook de groteren niet kinderachtig zullen vinden, en vertelle die in zulke eenvoudige woorden, dat ook de kleintjes er iets aan hebben. Van het voorstellingsvermogen dier kleintjes vergt men niet licht te veel. De fantasie is de vroegst ontwikkelde geestelijke functie.
Bij een degelijke voorbereiding behoeft men zich onder het vertellen niet meer af te vragen, wat geschikt is en wat niet. Men moet dan één zijn met het milieu en met de leeftijd, waar men op aan wil houden. Kies desgewenst een gemiddelde leerling uit en stel u die tijdens de voorbereiding en het vertellen voor ogen, zodat u voor hem vertelt. Dan zullen ook de anderen u kunnen volgen.
De meest practische wijze van voorbereiding lijkt mij de volgende:
Kies eerst een verhaal, dat u ligt, dat u zelf ontroerd heeft en gepakt. Lees dat eerst geheel voor uw genoegen en bestudeer het daarna terdege. Het overzicht kan dienst doen bij het instuderen en voor repetitie. Daarna, ook onder het vertellen, moet men het echter niet meer nodig hebben.
Nu kan het gebeuren, dat na de voorbereiding het verhaal zijn charme voor ons verloren heeft. Wij hebben het, zoals men dat zou kunnen noemen, doodgestudeerd. Denk er dan aan,
| |
| |
dat tijdens het vertellen voor de kinderen een kracht werkt, die het verhaal ook voor u weer levend maken zal. Dat is het contact met de luisteraars, de gespannen aandacht van al die kinderogen.
Vergeet dus u zelf. Tracht geheel in de vertelling op te gaan. U komt er niet op aan, het gaat alleen om het verhaal. Als de aandacht eenmaal gewekt is, vergeten de kinderen u. Zij zien u als het ware niet meer, zij zien door en over u heen de voorstellingen, die door uw woord en gebaar worden gewekt.
Laat daarom nooit toe, dat onder het vertellen versnaperingen worden uitgedeeld, of dat op andere wijze de aandacht der kinderen wordt afgeleid. Wacht tot de stoornis voorbij is en ga dan rustig verder.
Spreek niet te luid, want enige inspanning verhoogt de spanning.
Vertel niet te lang, want goed luisteren is een vermoeiend werk en er zijn zoveel heerlijkheden, die zich telkens weer proberen op te dringen.
En eindelijk, wanneer u het met deze wenken niet eens bent, volg dan rustig de weg, die u door uw eigen overtuiging wordt voorgeschreven. Wij bedoelden slechts, uw aandacht op enkele feiten te vestigen. En onze hoogste wens is, dat de Kerstvertelling moge bijdragen, om steeds meer kinderen tot het Kindeke in Bethlehem te brengen, tot het Licht der Wereld, dat ook hun kleine harten met zijn onvergelijkelijke glans wil bestralen.
ANNE DE VRIES.
|
|