Jaap en Gerdientje. Deel 9. In het warme land
(1953)–Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[1.] Een morgen in Bandoeng.Een geeuw en een zucht en een heerlijke lange rek met uitgespreide armen en Gerdientje was wakker. Toen ze de ogen opsloeg, keek ze recht in de gouden heerlijkheid van de zon, die al vrolijk in haar kamer scheen. Zij kneep ze gauw weer dicht en lag nog even te doezelen. De laatste beelden uit haar droom kwamen weer voor haar | |
[pagina 6]
| |
geest zweven. Ze was met Opa aan het stoeien en greep hem bij zijn grijze baard en Oma zat lachend in haar stoel, - dàt was wat ze zich nog herinneren kon. Altijd in haar dromen was ze weer terug in het oude boswachtershuis. Geen wonder ook: ze had er zulke heerlijke jaren doorgebracht en ze was nog maar zo kort hier. Het was een hele overgang geweest van het rustige heidedorpje in Nederland naar de grote stad Bandoeng op Java. Maar ze was al aardig gewend en de dingen waar ze eerst vreemd tegenop gezien had, vond ze nu al gewoon. Wat had ze daar nu in haar hand? Een stuk baard van Opa? Neen, de klamboe, het gordijn van tule, dat om en over haar bed gespannen stond om de muskieten te weren. Ze lachte en keek op het klokje, dat naast haar bed stond. Over zessen al? Mensen, dan moest zij er gauw uit! Hoor, in de andere kamer was Moeder al in de weer en van de zijgalerij kwam het geluid van voetstappen: Vader kwam zeker al uit de badkamer terug! Nu bleef ze ook geen seconde langer liggen. Met een ruk veerde ze overeind, trok de klamboe open en het volgend ogenblik stond ze in haar kleurige muiltjes, die ze pas met Moeder in de tokoGa naar voetnoot1) had gekocht. Nu eerst Vader en Moeder goeiemorgen zeggen. Ze danste in haar pyama de kamer uit naar de voorgalerij, waar Moeder in haar | |
[pagina 7]
| |
kimono en Vader in pyama zaten te wachten, tot Sapoeri hun een kop koffie zou komen brengen. 'Ga jij maar eerst mandiën, Ger,' zei Moeder. 'Ik kan straks nog wel.' Maar Gerdientje moest eerst gauw haar vreemde droom vertellen en Vader en Moeder lachten er hartelijk om. Toen huppelde ze, met zeep en handdoek gewapend, op haar klepperende muiltjes naar de badkamer. Het was een hele wandeling, want de badkamer bevond zich bijna aan het eind van de bijgebouwen. Maar het was een heerlijke wandeling. Ze liep door de overdekte zijgalerij, die het hele hoofdgebouw omringde en bleef hier en daar even staan om van de tuin en de koesterende zon te genieten. De tropische bloemen, de Canna's en de Kembang Sepatoe stonden te pralen in weelderige kleurenpracht en tegen de bamboeschutting om de put rankte de welriekende kamperfoelie omhoog. In de bomen op het erf kwinkeleerden de vogels niet minder welluidend en uitbundig dan in het bos bij Opa Eggink en een paar wonderlijk mooi gekleurde vlinders dartelden boven het grasveld. Het hanengekraai van de naburige erven klonk in het Maleis niet anders dan dat in het Nederlands bij Opa in het kippenhok. Dieren hielden er over de hele wereld zeker dezelfde taal op na. Waarom de mensen eigenlijk ook niet, dacht Gerdientje. Als dat eens zo was! Dan zou zij | |
[pagina 8]
| |
niet zo'n moeite hebben, om sommige mensen te verstaan. Nu kwam ze op de stoep, die voor de bijgebouwen langs liep. Ook hier had ze een dak boven haar hoofd. Zelfs al zou het pijpestelen regenen,Plattegrond van het huis van Gerdientje.
dan behoefde ze nòg geen regenjas aan te trekken om langs de hele tuin te kunnen lopen! Ze kwam langs de dapoerGa naar voetnoot1) en zag Sapoeri bezig bij een knetterend houtvuurtje, om een ketel | |
[pagina 9]
| |
water aan de kook te krijgen. Hij wist al lang, dat blanke mensen in Indonesië gewoon zijn, op hun nuchtere maag een kop sterke koffie te drinken. Hij lachte Gerdientje vriendelijk toe, maar had nu geen tijd voor een praatje. En Gerdientje bedacht opeens, dat ze over een uur al op weg naar school moest zijn. Een beetje gehaast liep zij door naar de mandiekamer. Dat mandiën was ook iets, waar ze even aan had moeten wennen. Bij Grootmoe in Nederland was ze gewoon om zich, meestal slechts éénmaal per week, in een grote teil met lauw water schoon | |
[pagina 10]
| |
te poedelen. Een badkamer was daar een luxe, die op het platteland bijna niemand zich veroorloofde. Maar in Indonesië nam ieder dagelijks minstens twee maal een bad: 's ochtends na het opstaan en 's middags omstreeks vijf uur. En iedere dag trok men schoon goed aan, alles vanwege de warmte natuurlijk. En al was het in Bandoeng, dat ruim zeshonderd meter boven de zeespiegel is gelegen, lang zo heet niet als in Djakarta of Soerabaja, het dagelijks bad zou men ook daar niet graag willen missen. Gerdientje stapte de badkamer binnen. Er stond een grote cementen bak met water en de eerste keer had ze gedacht, dat ze daar in moest gaan zitten. Maar nu wist ze wel beter. Ze zette haar badmuts op en trok haar pyama uit. Met een klein emmertje - timba heette zo'n ding in het Maleis - schepte ze water uit de bak en goot dat over haar body uit. Hu, die eerste plens bezorgde haar nog altijd een krampgriezel! Het water was hier in Bandoeng 's morgens ook zo koud! Maar ze zette door. Ze zeepte zich lekker in en nam de timba weer ter hand, tot ze stond te bibberen als een schoothondje. Wat een heerlijkheid, om je daarna met de ruwe badhanddoek lekker droog te wrijven. En wat voelde ze zich heerlijk opgefrist, toen ze na het bad naar haar kamer terugholde om zich aan te kleden. Ze haastte zich, want ze hoorde Vader en Moeder al door de gang lopen. | |
[pagina 11]
| |
'Gerdientje, waar blijf je!' riep Moeder even later uit de achtergalerij. 'Ja Moe, ik kom!' Nog gauw even een vluchtige blik in de spiegel - daar was ze nu eenmaal een meisje voor - en toen was ze in een paar sprongen in de achtergalerij, waar Vader en Moeder aan de gedekte tafel op haar zaten te wachten. Honger had ze als een paard. Dat kwam vast van het mandiën. Zodra Vader gebeden had, tastte ze gretig toe. Een vijftal boterhammen met koek en jam, een bordje havermout met suiker en toen nog een grote banaan, het verdween allemaal in haar grage maag. Vader gaf Moeder een knipoogje. 'Als onze Gerdientje op school even hard leert als ze thuis eet, wordt ze een knappe bol!' zei hij gekscherend. Maar hij vond het fijn, evenals Moeder, dat zijn dochter zo goed eten kon. Ze moest er nog van groeien en het was een bewijs, dat ze goed tegen het tropische klimaat bestand was. Moeder deed nog twee boterhammen en een banaan in een papieren zakje en reikte dat Gerdientje toe. 'Voor in de pauze,' zei ze. 'Ha, lekker, Moeder!' Toen was het ook hoog tijd om van tafel op te staan, want de klok wees over zevenen. Gerdientje | |
[pagina 12]
| |
had nog net een ogenblikje om Wimmie gedag te zeggen. Hij lag nog prinsheerlijk achter de klamboe; voor hem begon de dag pas om half negen en ze mocht hem natuurlijk niet wakker maken. 'Dag schattevent,' zei ze zachtjes. 'Ik ga naar school, hoor! Tot vanmiddag!' Sapoeri had inmiddels haar fiets al naar de voortuin gebracht. Vader en Moeder kregen nog een stevige pakkerd en toen reed ze weg, de brede boulevard op. 'Goed links houden!' riep Vader haar nog na. Gerdientje zwaaide ten antwoord vrolijk met haar hand. Het was overgrote bezorgdheid van Vader om haar daar nu nog aan te herinneren, ze was er al aan gewend. Maar in 't begin, toen ze pas uit Holland kwam, had ze er wel moeite mee gehad. Wat was het nog steeds heerlijk koel buiten! Ze reed lekker in de schaduw en haar fietsbanden ruisten over het asphalt. Tientallen auto's snelden haar in suizende vaart voorbij en een stroom fietsers bewoog zich langs beide kanten van de weg. En toch, hoe druk het ook was, het verkeer was hier lang niet zo rumoerig als soms in een Hollandse stad. Alles ging hier veel rus tiger toe. Er was bijna geen chauffeur, die zijn claxon, geen fietser, die zijn bel gebruikte. Kalm en statig gingen naast het drukke verkeer Indonesische vrouwen in de richting van het | |
[pagina 13]
| |
centrum. Sommige droegen een bakoelGa naar voetnoot1) met vruchten op het hoofd, zonder die met de handen aan te raken. Andere hadden haar baby in de slendang, de brede kleurige draagdoek, die als een sjerp van de schouder tot op de heup hing. En onder een hoge merawanboom aan de kant van de weg was een Soendanese kapper rustig bezig om zich te installeren. Hij had een stoel dicht bij de stam gezet, maakte nu bedaard zijn koffertje open, haalde een schaar, een tondeuse en een kam tevoorschijn en stalde dat gereedschap netjes op een doek op de grond uit. Vervolgens hurkte hij daar bij neer, stak een cigaretje op en wachtte af, of er klanten kwamen opdagen. Gerdientje verveelde zich nooit op weg naar school. Er was altijd wat te zien. Nu naderde ze een warong, een stalletje, waarbij enkele kinderen gehurkt op de grond zaten. Ze hadden allen voor een paar centen wat lekkers gekocht. De een een hap smakelijke kleefrijst, netjes in een groen blad verpakt, de ander een glaasje limon of een portie kwee-kwee. Dat was lekker zoet en op zoetigheid, dat wist Gerdientje al, waren de meeste Indonesische kinderen nog meer verzot dan de Hollandse. Ze moest rechts-af en had even al haar aandacht bij het verkeer, om veilig de brede weg over te steken; toen fietste ze een stillere laan in. Hoor, daar had je dat eigenaardige geluid, waarmee | |
[pagina 14]
| |
een Chinees straatkoopman zijn komst aankondigde! 'Kelon-tong.... klon-tong....,' klonk het, en ja hoor, dáár kwam hij juist uit een zijstraat aanstappen. In twee grote manden, die aan een zwiepende bamboelat over zijn schouder hingen, sjouwde hij een halve. winkelvoorraad met zich mee en in zijn rechterhand had hij een voorwerp als een houten hamer, waaruit dat leuke geluid kwam. Het dwarse stuk bestond uit een hol kokertje, waarover aan weerszijden een reepje slangenvel was gespannen. In het kokertje zaten een paar stukjes lood aan een touwtje, had Vader verteld. Door telkens de hand om en om te draaien tikten deze voorwerpen tegen de gespannen huid en daardoor ontstond dat merkwaardige klokkende geluid. | |
[pagina 15]
| |
'Klon-tong.... Kelon-tong....' En toen zeulde hij juist zijn manden het erf op, waar Gerdientje ook moest wezen, het erf van de familie Van der Ham, waar Willy Verschuren in huis was. Willy zat bij Gerdientje in de klas en ze stond al met haar fiets te wachten. Maar nu bleven de meisjes natuurlijk nog even staan, om te zien wat de koopman aan te bieden had. Hij behoefde niet aan te bellen en dat zou ook niet kunnen, want Indische huizen hebben geen bel. Maar zijn 'klon-tongkelon-tong' was al tot in de kamer doorgedrongen en Mevrouw verscheen in de voorgalerij. Ze kocht wel graag bij de Chinees, het spaarde haar een gang naar de toko uit. Lappen goed, sjaaltjes, tandpasta, scheermesjes, zeep, van alles en nog wat kwam uit de manden te voorschijn. De man overvroeg vreselijk, maar dat was nu eenmaal zijn gewoonte. Voor een rolletje lint van drie kwartjes vroeg hij met een stalen gezicht 'satoe ringgit', een rijksdaalder. 'Boleh tawar, njonja!'Ga naar voetnoot1) liet hij er echter meteen aanmoedigend op volgen. Nu, Mevrouw aarzelde geen ogenblik om daarmee te beginnen. En zo kwam na veel loven en bieden het begeerde artikel toch voor een schappelijke prijs in haar bezit. 'Fijn voor een haarstrik, Tante,' zei Willy. 'Kom Ger, we moeten nodig weg!' De beide meisjes haastten zich het erf af en | |
[pagina 16]
| |
zetten er een flinke vaart in. Maar de tijd viel mee. Om vijf minuten voor half acht reden ze het schoolplein op. A Seng, een Chinees vriendinnetje, stapte ook juist van de fiets. Even later kwam Arsih, een Soendanees meisje, met een bezorgd gezicht aanwandelen. 'Zeg, hebben jullie je huiswerk af?' vroeg ze. 'Ik heb maar drie van de vijf sommen gemaakt. Van die twee percentsommen snap ik geen biet!' A Seng wilde ze haar nog gauw even uitleggen: 'De winst is immers 12½ procent, dat is dus ⅛ van de inkoop....' Maar op dat ogenblik luidde de schoolbel en verscheen meneer Zwart in de deuropening. De drukte op het plein verstilde tot een zacht geroezemoes van stemmen. Meneer Zwart liet lachend zijn blik over de kinderen dwalen, terwijl ze twee aan twee met een vrolijke groet langs hem voorbij liepen. Even bleef zijn oog rusten op A Seng en Arsih, die druk fluisterend nader kwamen. En het leek wel, of hij haar gedachten kon raden, toen hij zei: 'Stil maar, A Seng, die sommen zal ik straks wel uitleggen, hoor....!' |