'Die moet ik hebben!' riep Wim. 'Hij heeft hem voor mij laten vallen!'
'O ja?' vroeg Jaap. 'Heeft hij dat gezegd?'
Wim wou nog veel beweren, maar Kees legde hem het zwijgen op.
'Kom mee, jongens,' zei hij. 'Wij gaan daarginds staan, op een flinke afstand. Kijk, de eekhoorns gaan al terug naar de boom, ze halen natuurlijk een nieuwe noot. Laten we daarginds stil wachten, tot ze terug komen!'
Ze deden het. Ze zagen, hoe de eekhoorns de noteboom weer bereikten, daar even rondsprongen en toen terug kwamen met nieuwe buit. Soms rustten ze even en gluurden naar alle kanten, dan sprongen ze weer verder, van het ene boompje in het andere, tot ze in de berken kwamen. Van een dunne tak, die diep doorboog onder hun gewicht, waagden ze toen de sprong in de linde. Op het zelfde ogenblik echter kwamen de jongens aanstormen en maakten zo'n vreselijk lawaai, dat de diertjes zich verschrikt vastklemden aan een tak en de noten meteen lieten vallen.
Polleke greep de een en Jaap ving de ander in de lucht. Maar hij stond die grootmoedig af aan Wim van de dominee.
'Ze zeiden daarboven, dat deze voor jou was,' lachte Jaap.
'Vooruit, jongens, geef ze de ruimte!' waarschuwde Kees. 'Dan bedienen ze ons nog wel een keer!'